
Er zijn twee onderwerpen in het onderwijs die ik voor het voetlicht zou willen brengen: liefde en emancipatie. In het eerste jaar van de Jenaplanopleiding schreef ik daarom een stuk over amor mundi: waarom het zo lastig is om van de wereld te houden zoals die is. Dit meesterstuk dat voor u ligt is het resultaat van het tweede en laatste jaar van de opleiding. Hierin beschrijf ik de betekenis van emancipatie in het onderwijs. Om te beginnen plaats ik daarom de onderwijsvernieuwers van het begin van de twintigste eeuw (zoals Petersen en Freinet) binnen het historische narratief van de Europese arbeidersbeweging. Want zoals de arbeidersbeweging streed voor de emancipatie van de arbeiders, zo streden de onderwijsvernieuwers voor de emancipatie van kinderen. Zoals ik zal laten zien komen niet alleen de idealen overeen, ook de werkwijze en de organisatievorm zijn identiek.
Elise en Célestin Freinet waren beide actief in de arbeidersbeweging. Hun onderwijspraktijk spiegelde zich aan de organisatie van de vakbond: er was een klassenvergadering met een voorzitter, een secretaris en een penningmeester. Het was een democratische samenleving in het klein en de kinderen waren meteen volwaardig lid. Methodeboeken gingen de school uit en vanuit die leegte ontstond de vrije expressie. Hiertoe kregen de kinderen de ruimte om het dorp en de omgeving te ontdekken en vanuit hun eigen ervaringen en observaties te gaan schrijven en tekenen. Deze teksten en tekeningen werden besproken, verbeterd, gedrukt en geïllustreerd; gekopieerd en verzonden naar andere scholen; verwerkt tot toneelstukken en muziek.
De onderzoeksvraag van dit meesterstuk is of de vrije expressie kan bijdragen aan de emancipatie van kinderen. Om deze vraag te kunnen beantwoorden vergelijk ik de onderwijspraktijk van Elise en Freinet met die van Joseph Jacotot, zoals beschreven in 'De onwetende meester’ van Jacques Rancière. In 1818 doet Jacotot een experiment waarmee hij aantoont dat hij kan onderwijzen wat hij niet weet, door zijn leerlingen te dwingen om hun eigen intelligentie te gebruiken. Er zijn namelijk twee menselijke vermogens in het spel tijdens het leerproces: de intelligentie en de wil. Men kan alleen leren als er een wil is om te leren: ofwel vanuit een eigen verlangen, ofwel gedwongen door de omstandigheden. Het pad dat de leerling neemt is van tevoren onbekend. Hierin ligt het risico van onderwijs. Door het eigen pad te zoeken ervaart een kind dat het zelf kan waarnemen en denken, en dat het niemand anders nodig heeft om voor zich waar te nemen of te denken. Emancipatie is dus niet het einddoel van onderwijs, maar - net als Jacotot - gaan Elise en Freinet ervanuit dat kinderen de intelligentie bezitten om zelf de wereld te ontdekken: emancipatie is het uitgangspunt.
Aan de hand van mijn eigen praktische onderzoek naar de vrije expressie in de klas beschrijf ik wat de emanciperende werking is die ervan uitgaat. Ook laat ik zien hoe de SLO-doelen voor taal allemaal aan bod komen, wanneer met aandacht wordt gekeken naar wat de kinderen zelf vertellen en schrijven. Maar de vrije expressie is meer dan alleen een vervanging van een taalmethode. Net als voor Elise en Freinet honderd jaar geleden, is het elk jaar en in elke klas opnieuw een uitdaging om de emancipatie van kinderen als uitgangspunt te nemen. De vrije expressie kan daarbij helpen.
Meer weten? Jenaplan is leren van en met elkaar: ga gerust via mail met de auteur in gesprek!