'Stamgroepwerk mocht wat meer body krijgen'

De tien stappen van Probleemoplossend Stamgroepwerk

Stamgroepwerk, het oude wereldoriëntatie, is weliswaar het hart van het Jenaplanonderwijs, maar is voor menig school toch ook een struikelblok, weet oud-NJPV-directeur Jaap Meijer. Samen met stamgroepleider Marianne Bosch-Major ontwikkelde hij, vanuit het succesvolle project BètaBurgerschap, de handreiking ‘De tien stappen van probleemoplossend stamgroepwerk’. Het is een mooie manier om met je stamgroep echte onderzoeksvragen aan te gaan. Een interview met beide onderwijsmakers: 'Stamgroepwerk is een waardevol begrip, dat wel wat meer body mocht krijgen.'
Door Geert Bors, Marianne Bosch-Major, Jaap Meijer

 

Wat je tevoren moet weten:

BètaBurgerschap begon als een huwelijk tussen het promotieonderzoek van onderwijsonderzoeker Laurence Guérin rond burgerschapsvorming enerzijds, en een project rond bèta en techniek op Hogeschool Saxion anderzijds.
Guérin deed onderzoek naar een alternatieve participatieve benadering van burgerschapsvorming in schoolcontexten. Waar gangbare methodes vaak impliciet uitgaan en toewerken naar een bepaald ideaaltype ‘burger’, vond Laurence het belangrijk dat het proces van burgerschapsvorming duidelijker geëxpliciteerd en gerechtvaardigd werd. Met haar model van ‘groepsgewijs problemen oplossen’ (GPO) streefde ze ernaar om kinderen zo te leren argumenteren, denken, handelen en beslissen dat ze hun autonomie ontwikkelden. Precies dat draagt bij aan hun kritische, zelfstandige, geïnformeerde en verbonden rol in de samenleving.
In het project TechYourFuture deed Saxion intussen zijn best om de enorme rol van technologie in de samenleving beter over het voetlicht te krijgen, om de ‘bèta-geletterheid’ te vergroten en de kloof tussen wetenschap en burgers te dichten, opdat burgers beter kunnen meedenken en meebeslissen over de maatschappelijke impact van technologie in ons leven – denk aan thema’s als gentech, armoede of klimaatverandering. Het geheel mondde onder andere uit in het praktijkboek "Bèta en technologie in burgerschapsonderwijs".

Jullie hebben 'De tien stappen van probleemoplossend stamgroepwerk' uitgewerkt. Het is een model voor het doen van onderzoek in je stamgroepwerk, op basis van jullie ervaringen met het project BètaBurgerschap op de Jenaplanschool Heerde. Maar zoals elk groot project, begon het ongetwijfeld met een bescheiden eerste stap.
Marianne Bosch-Major: “Het begon toen Saxion-onderzoeker Erik Groot Koerkamp een aantal jaar geleden op onze school kwam. Hij had een cursusaanbod van een jaar, over het doen van onderzoek en dan specifiek uitgaande van het fenomeen verwondering.”
Jaap Meijer: “Dat is een mooie basis, echt Jenaplan, om vanuit te werken.”
Marianne: “Ja, en toch ging het toen nog niet zozeer om onderzoek doen met de kinderen, als wel om een onderzoekende houding en de verwondering weer centraal te stellen voor ons, als stamgroepleiders, als team. Erik had een prachtige presentatie, waarin hij ‘wat als’-vragen liet langskomen. Wat als… je kleren zouden meegroeien met je lichaam? Wat als… de zon een jaar niet zou schijnen? Een beetje vervreemdende vragen, waarover we creatief gingen nadenken. Het ging meer de filosofische kant op.”

Dat lijken me ook mooie vragen om het met kinderen over te hebben.
Marianne: “Dat is precies wat we óók zijn gaan doen. We hielden iedere week een filosofiekring waarin we begonnen vanuit dit soort startvragen. De gesprekken waaierden uit, er kwamen steeds meer vragen bij. Daarmee ontdekten we opnieuw wat de waarde is van goede vragen stellen en zorgvuldig verder denken. Ik heb een hekel aan het woord, maar voor ons als team was het een ‘wake-up call’: onderzoek doen – hoe dóe je dat ook weer?”

Hoe kwam toen het project BètaBurgerschap en de waarde van groepsgericht probleem oplossen in beeld?
Marianne: “Aan het eind van dat jaar met Erik kwam de vraag vanuit Saxion of we een van de deelnemende scholen aan het project BètaBurgerschap wilden zijn. Dat heb ik jou toen voorgelegd.”
Jaap: “Zeker, en dat leek mee een heel goed idee, omdat het paste bij het Jenaplan en bij waar jullie op school op dat moment waren.”

Het project BètaBurgerschap paste Jenaplanschool Heerde als gegoten. Het sloot aan op het projectmatige stamgroepwerk dat de school al deed en gaf er een specifieke opbouw en structuur voor. Voor zowel de kinderen als het bovenbouwteam waren de basale uitgangspunten dusdanig herkenbaar terrein, dat de school gaandeweg het project ging verrijken. “Als enige van de tien deelnemende scholen hebben we BètaBurgerschap meer bodem gegeven”, zegt Marianne Bosch-Major erover.
Twee keer presenteerde de school het project op de NJPV-conferentie: de eerste keer deed onderzoeker Laurence het model uit de doeken; in het tweede jaar stond de school uit Heerde er met een workshop, waarbij de deelnemers elk een stakeholder in de kledingketen speelden en vanuit hun rol en hun belangen samen de beslissingen namen: voor een kledingverver uit Bangladesh, die met gevaarlijke kleurstoffen moet werken, is het perspectief heel anders dan voor een Europese inkoper van spijkerbroeken.
In het derde jaar, november 2018, won de Jenaplanschool Heerde de Peter Petersenprijs met het project, de resultaten die het opgeleverd had en de vertaling die de school gemaakt had naar de eigen lokale situatie en naar de jenaplanuitgangspunten. Niet lang daarna spoorde Jaap Meijer, als de toenmalige NJPV-directeur, Marianne en haar collega’s aan om hun bevindingen op schrift te stellen als mogelijke algemene richtlijn voor het werken met (bèta)burgerschapsthematiek binnen stamgroepwerk.

Marianne: “Een van de dingen die heel prettig was aan Laurences project was hoe we met een stappenplan gingen werken. Als je het wilt hebben over waterkwaliteit en onze omgang met water, is dat nog een heel abstract thema voor kinderen. Daar is veel vragenstellen en veel prikkeling voor nodig. Vlakbij school stroomt het Apeldoorns kanaal, je drinkt het water uit de kraan zonder erbij na te denken, boeren in de omgeving hebben water nodig voor hun dieren en hun gewassen. ‘Hoe schoon is het water in onze gemeente eigenlijk?’, vroeg iemand zich af. Je kunt je voorstellen hoe die vraag ging leven voor ze.”

Hoe begin je zo’n vraag te beantwoorden?
Marianne: “Door boven te halen wat je al weet, door vragen te inventariseren, te verdiepen en op te schrijven, door informatie op te zoeken. Samen kwamen we tot een onderzoeksvraag, kleinere deelvragen en ook tot eerste hypotheses over mogelijke antwoorden, zoals de kinderen verwachtten dat het zou kunnen zijn. Dat leidde er weer toe dat we de buitenwereld in gingen – heel mooi hoe die uitnodiging heel nadrukkelijk in het project zat: kennis maken met bedrijven, met waterschappen, met de lokale bestuurders, met technologisch vernuft achter bijvoorbeeld waterzuivering. Onze onderzoekswereld werd veel groter dan het schoolplein: wij bezochten bedrijven en nodigden mensen uit bij ons in school. Dat leverde regelmatig ook mooie aanvullingen op voor bepaalde onderzoeksthema’s, zoals ze al waren uitgewerkt. Voor ons project over textiel bezochten we het Leger des Heils en ontdekten we dat ze echt alle afgedankte kleding meenemen – van die afgedankte en beschadigde kleding worden fleecedekens gemaakt die het Leger aan daklozen geeft. Mooi om te weten.”

In Mensenkinderen, ten tijde van het winnen van de Peter Petersenprijs, hebben jullie al eens uit de doeken gedaan hoe verschillend de werkvormen waren bij afwisselende thema’s. Hoe zat dat ook weer?
Marianne:
“Bij het project over plasticsoep, bijvoorbeeld, waren de kinderen verdeeld in belangengroepen, ‘actoren’ als de oliebaron, de fabrikant, de verkoper, de consument, de visser en de zeedieren. Je ging dan met elkaar om tafel om te onderzoeken waar het probleem precies lag en hoe iedereen ernaar keek. Ook maakten de kinderen blauwdrukken voor mogelijke oplossingen en uiteindelijk gingen ze in gesprek over oplossingen. Dan kwamen ze bijvoorbeeld tot de oplossing om vissersboten uit te rusten met plasticvangers, zodat ze tegelijk konden vissen en iets doen aan milieuproblematiek – misschien niet dé oplossing of geen haalbare oplossing, maar het ging erom samen te redeneren op basis van de opgedane kennis. Kortom, het onderwerp was maatschappelijk-technologisch, maar in de werkvormen lag de nadruk op ‘samen spreken’, ook als oefening in kritisch burgerschap: de kinderen oefenden met het formuleren en uitwisselen van argumenteren, ze leerden elkaars perspectief te begrijpen, naar elkaar te luisteren. En samen overeenstemming en oplossingen zoeken.”

En bij andere projecten lag de nadruk meer op het technologische?
Marianne:
“Inderdaad. Daarna gingen we een project doen rond het recyclen van spuitbussen. De kinderen gaven toen zelf aan dat ze die keer niet zó veel aan het praten wilden zijn, maar meer aan de technische oplossingskant wilden nadenken. We kwamen op de vraag van het recyclen van purschuim uit spuitbussen. Dat wordt meteen hard als het in contact komt met lucht, dus hoe krijg je dat vloeibaar uit de spuitbus voor hergebruik? Dit keer werden de kinderen daarom verdeeld in ontwikkelteams, niet in belanghebbende ‘actoren’ en zochten ze op die manier de samenwerking op.”

Ik kan me voorstellen dat het fijn is, bij dergelijke ambitieuze onderzoeken met je stamgroep over maatschappij en technologie, kennis en burgerschap, dat er een stevige onderliggende structuur en inhoud is, waarop je als stamgroepleider mag leunen.
Marianne: “Dat is zeker zo. Als je projectmatig werkt, is de kans groot dat de interesses en de activiteiten van de kinderen alle kanten op vliegen. Het is goed om je te laten leiden door wat de kinderen zeggen, wat hen bezighoudt, maar je moet bedenken dat je ook binnen een kader werkt. Anders wordt het één grote vlek en kom je samen niet tot diepgang. Het is prettig om steeds terug te kunnen komen bij je gemeenschappelijke hoofdvraag.”
Jaap: “En toch kwam ik daar ook op een kritisch punt: inhoudelijk waren de verschillende vraagstukken van BètaBurgerschap heel sterk, maar we vroegen ons ook af hoeveel speelruimte de kinderen hadden binnen de strakke kaders van die vraagstukken.”
Marianne: “De onderzoekers stelden dat het toch handig was dat er al een aantal uitgewerkte modules op de plank lagen? Maar ik zocht ook naar onderwerpen waar de kinderen meer zelf, vanuit eigen interesses, aan de slag konden. Dit was heel gaaf onderzoek, maar de antwoorden waren eigenlijk al gevonden.”
Jaap: “Tegelijk klopt wat jij net zei ook: Jenaplan legt een nadruk op de zelfwerkzaamheid van kinderen, maar je wil ze ook niet het bos in sturen. Daar zit een fundamenteel spanningsveld, dat iedere stamgroepleider zal herkennen.”

En precies daar kwam jullie wens op om de werkwijze van BètaBurgerschap, en het al eerder geïmplementeerde Saxion-onderzoek naar zelfsturing, iSelf, te gaan verbinden aan jenaplan-methodes?
Jaap: “Ja, we vroegen ons af hoe we de rol van de autonomie, de zelfwerkzaamheid, de eigen creatieve inbreng van de kinderen in projectwerk meer handen en voeten konden geven, op basis van onze goede ervaringen in dit project. Ook raakte onze blik stevig gericht op de burgerschapsopdracht aan ons onderwijs. Ook dat hebben we aldoor meegenomen.”

Waar begin je dan?
Jaap: “Al meteen bij de start van het project zagen we aanknopingspunten met lijnen die in het Jenaplan zijn uitgezet. Anders had de aanpak ook niet zo mooi gepast in Heerde. In de didactische principes van BètaBurgerschap – het leren argumenteren, het begrijpen en verbinden van verschillende perspectieven, het leren samen te denken en het leren om als groep beslissingen te nemen – zit veel verwantschap met bijvoorbeeld de kernkwaliteiten en de jenaplanessenties. Waar je burgerschap ziet doorschijnen in de kernkwaliteiten, die draaien om de relatie van het kind tot zichzelf, de ander en de wereld, daar zie je hoe jenaplanessenties als ‘plannen’, ‘ondernemen’ en ‘verantwoorden’ passen in de werkvormen en de stappen van (Bèta)Burgerschap.”
Marianne: “En sommige jenaplanessenties zijn daarop ook nog eens aanvullingen: het presenteren van je onderzoekproject bijvoorbeeld.”
Jaap: “Precies, en met het nadrukkelijke kindperspectief van het Jenaplan, zagen we hoe je kinderen vertrouwd kunt maken met burgerschap, maar dan wel met op een manier dat het voor ze leeft. Dat ze het concreet voor zich kunnen zien.”

Jullie hebben een rijke en praktische werkvorm beschreven, die aspecten van Laurence Guérins ‘Groepsgericht Probleem Oplossen’ (GPO) en van de zelfsturing uit iSelf in zich herbergt, maar verrijkt is met jenaplanuitgangspunten. Is ‘De tien stappen van probleemoplossend stamgroepwerk’ daarmee weer een nieuw ‘jenaplanrijtje’?
Jaap: “Ha, nee, zo is het zeker niet bedoeld. De term ‘stamgroepwerk’ hebben we gebruikt omdat Hubert Winters en Freek Velthausz het begrip geïntroduceerd hebben in hun boek ‘Jenaplan, school waar je leert samenleven’ (2014). Zij vervingen het begrip ‘wereldoriëntatie', dat inmiddels door Jan en alleman gebezigd werd en verwaterd raakte, door ‘stamgroepwerk’. Daarmee kwam de nadruk te liggen op wat je samen te doen hebt, als je bezig gaat met wereldoriënterende inhoud. Ik vond dat een waardevol begrip, maar meende wel dat het wat meer body mocht krijgen. Deze tien stappen zijn een manier om stamgroepwerk diepgang en richting te geven.”

Dus, bottomline: dit document is een concreter, praktischer en uitgewerkter handvat om vorm te geven aan stamgroepwerk?
Marianne: “Na de workshops, na de Peter Petersenprijs, na artikelen in Mensenkinderen en lokale media, was het tijd om onze methode praktisch beschikbaar te maken voor alle scholen. Dat was jouw idee, Jaap, en ook om dat ‘beta’ wat meer tussen haakjes te zetten, want burgerschap is een grote opdracht voor onze scholen.”
Jaap: “Klopt, wereldoriëntatie of stamgroepwerk is altijd een van de uitdagingen geweest. Voor sommige scholen zelfs een van de grootste struikelblokken. We hebben prachtige films gemaakt over stamgroepwerk, met heldere lijnen. Er waren de WO-mappen met daarin ervaringsgebieden. Ook prachtig, maar misschien ook te groots, te uitgebreid. Mensen gingen er losse elementjes uit plukken. Ik zocht iets dat laagdrempelig en gecomprimeerd was en toch omvattend.”
Marianne: “En daarvoor heb ik me verdiept in de didactische vormen die we hebben liggen: de Fiets van Jansen, GPO, onderzoekend en ontwerpend leren… Ook de pijlers van burgerschap gingen er deel van uitmaken. Eigenlijk is dit een samensmelting van al die vormen.”

Interessant hoe de maatschappelijk-technologische vraagstukken waarmee het onderzoek ooit begon nu in jullie ontwerp ook gebruikt kunnen worden voor burgerschap. 
Jaap: “Burgerschap speelt altijd al een rol in het Jenaplan. In de manier waarop we vergaderden met sociocratische modellen. In ons bewustzijn van de stamgroep als leefgemeenschap. In de opvoedingsgemeenschap die de school met ouders samen is. Maar heel lang is die rol impliciet geweest of niet als zodanig benoemd.”
Marianne: “Ik denk dat het ook helemaal niet verkeerd is om te starten vanuit een technologisch thema, als water of textiel, en dan langzaam met je groep tot het bewustzijn te komen hoe alles wat we doen ons terugwerpt op vragen over hoe we in de wereld willen staan. Een aantal van deze BètaBurgerschaps-thema’s heeft de kinderen én de stamgroepleiders geleerd om volgens vaste lijnen onderzoek te doen. Daarna kan het breder worden.”

Als voorbeeld vertelt Marianne hoe een stamgroep in gesprek ging met de gemeente naar aanleiding van het project ‘Ruimte voor de rivier’. Een van de kinderen vroeg waarom er bomen in de uiterwaarden voor gekapt moesten worden. Er volgde een uitleg over de stroming van het water. “Maar”, stelde de jongen, “de hoogspanningsmasten krijgen voor veel geld een voetstuk. Waarom kunnen we dan niet ook over het behoud van de bomen nadenken?” Marianne was niet alleen blij met hoe de jongen nagedacht had over de thematiek rond water en natuur, maar ook hoe hij het beleefd, maar indringend wist te verwoorden.
Ze heeft meer voorbeelden, over fair-trade kerstbomen, over het plaatsen van windmolens of over de boerenprotesten waaraan ook een vader van een kind in de stamgroep meedeed – de aandacht in de media en de felheid van het publieke debat komen dan zo de klas in waaien. De groep dacht na over oplossingen voor stikstofproblematiek, en evenzeer was er ruimte om de standpunten van voor- en tegenstanders te begrijpen.

Jaap: “Wat me bekruipt is dat we ervoor moeten waken dat de vragen niet zo ingrijpend moeten worden dat ze niet meer bij de kinderwereld horen.”
Marianne: “Soms wordt een probleem te groot, te lastig. Van die zaken waar je nationaal en internationaal ook niet uitkomt."
Jaap: “Kees Both had het over onderzoekbare en niet-onderzoekbare vragen. Dat inzicht kan een stamgroepleider ook helpen: je wil onderwerpen kloppend en representatief houden, maar de zwaarte van een onderwerp moet kinderen niet neerdrukken of boven de pet gaan. Kinderen wil ook perspectief kunnen zien.”

Marianne en Jaap zien hun 'Tien stappen van probleemoplossend stamgroepwerk' als een aanvulling en verdieping op wat er is aan handvatten. Als uitgewerkte vorm om samen met je stamgroep een gedegen onderzoek te gaan doen, is het een zorgvuldige en leerzame methode. Maar, zeggen ze erbij: het is geen methode die je tien keer per jaar of bij ieder project kunt toepassen. Twee keer per jaar lijkt hen een mooie frequentie om de hele cyclys te doorlopen en diepgravend aan het werk te gaan. Ook helpt het, stelt Jaap, om bijvoorbeeld het iSelf-kaartje op je bureau te hebben liggen: dan heb je een overzichtelijk en toch verdiepend middel in handen om het zelfverantwoordelijk denken en handelen van kinderen te ondersteunen tijdens stamgroepwerk.

Alle documenten om aan de slag te gaan met de 'tien stappen van probleemoplossend stamgroepwerk':
Stappenkaart voor kinderen
De tien stappen van probleemoplossend stamgroepwerk (voor kinderen en stamgroepleiders met de onderliggende verantwoording)
De didactische modellen

0 reacties

Reageer op dit artikel

Direct contact met de redactie?

Geert Bors, hoofdredacteur Mensenkinderen: mensenkinderen@njpv.nl