Enigszins ongemakkelijk nam ik plaats achter mijn bureau. Ik werkte nog maar net op de jenaplanschool en hoewel ik me zo diep ingelezen had dat ik Petersens visie bijna kon ademen, twijfelde ik over het toepassen van de theorie. Deze man, vol kennis, vol inzicht, vol creativiteit, had een sterke visie over hoe hij het onderwijs anders wilde vormgeven. Een groot inlevingsvermogen in kinderen voor wie de jaarklas zo’n keurslijf kon zijn, dat hij de school ging organiseren in dynamische stamgroepen. En dan had hij ook nog de kracht om zijn nieuwe praktijk onder woorden te brengen, te delen en er anderen in mee te nemen.
Nu, vele jaren later, wilde ik zijn nalatenschap in de praktijk brengen. En dan ook het allerliefste meteen op de meest perfecte manier. Maar eerlijk is eerlijk: ik ben zelf het resultaat van mijn eigen opvoeding. Een liefdevolle, maar strikte opvoeding. Een opvoeding die gepaard gegaan is met – in mijn ogen – vele grenzen en een constante ‘dorpse’ spanning. “Doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg”, was het motto. Een generatiedingetje, denk ik: de dorpen van mijn jeugd zijn wereldser geworden.
Hoewel ik oneindig veel respect heb voor de gedrevenheid waarmee mijn ouders opkwamen voor minderbedeelden, merk ik naarmate ik ouder word (en zelf ouder van kinderen geworden ben) dat het strikte, begrenzende deel nog altijd een rem zet op mijn doen en laten. Zonde. Want het zorgt voor twijfels en onzekerheid. Het zorgt voor een behoefte aan controle, een drang om alles zelf in de hand te houden. Terwijl ik ergens zo goed weet dat dit een illusie is.
Advies van een collega: even op je handen zitten
Het was tijd voor de blokperiode. Ik had het advies gekregen eerst maar eens gewoon te kijken. Te observeren. Me niet meteen te bemoeien. De leerlingen hadden hun weektaak op tafel genomen, bekeken de opdrachten en gingen aan de slag. Ze namen hun leerdagboek ter hand en bekeken welke stof ze wilden verwerken.
De groep kende de praktijk van het Jenaplan beter dan ik hem kende. Samen met eerdere stamgroepleiders waren deze kinderen een stamgroep met goede gewoontes geworden. Ik zag hoe kinderen die wilden samenwerken elkaar opzochten. Duo’s werden gevormd en taken genoteerd. Een drietal liep naar de boekenkasten en zocht geschikte titels bij hun gekozen onderwerp. Een tweetal kroop achter een computer iets op te zoeken. Anderen liepen naar de knutselkast en kwamen even later terug met papier, verf, kwasten, stiften, kranten, bolletjes wol. Weer anderen gingen zitten in de leeshoek of aan de grote groepstafel. Nou ja, soms verliep het ook rumoerig of rommelig, sommige kinderen kwamen moeizamer tot hun werk, maar ik zag vooral: er werd overlegd, samen geleerd, gelezen, gewezen en verwerkt.
Ik bleef nog even op mijn handen zitten, letterlijk. Ik keek met bewondering en, ook, met een vleugje jaloezie over zoveel blijmoedige vrijheid die ik bij de kinderen zag. Het was, naast een fascinerend schouwspel, een mooie kans om de beschreven praktijk uit Het Kleine Jenaplan zich bijna honderd jaar later te zien ontvouwen en er mijn rol in te zoeken.
Lukte het meteen? Nee, natuurlijk niet
Ergens had ik gelezen hoe jenaplanontwikkelaar Kees Both het begrip ‘onbevangenheid’ begreep: in goed onderwijs gaat het om de driehoek leraar, kind en leerstof. Lukt het je om de wereld met onbevangen aandacht tegemoet te treden, dan zullen dingen in die wereld zich voor je openen. Nee, begrip en betekenis komen er niet zomaar uitrollen, maar ze ontlokken verwondering. De fascinatie die dat oproept verbindt de leraar en het kind aan de leerstof in een gedeelde wens te willen ontdekken, te willen deelnemen, te willen begrijpen.
Ik had dus ook een rol. Petersen heeft het erover dat je elke dag tegemoet moet zien als een stuurman op een schip. Je moet je koers weten, maar je weet nooit precies hoe de wind waait, hoe de golfslag is, hoe dag zal verlopen. “Dat vraagt openheid naar de situatie”, vertelde Both. “Geen starre aandacht, maar een flexibele attentheid om onbevangen op situaties te reageren.”
Lukte me dat meteen al helemaal? Zat ik meteen bij mijn ideaal? Nee, natuurlijk niet. Hoe vaak heb ik niet het gevoel gehad dat ik in de spiegel van mijn eigen opvoeding keek, en voelde ik hoe angsten en oordelen mijn blik vernauwden? Hoe ik toch ingreep? Hoe ik wilde controleren? Langzaam begon ik te zien hoe juist dat streven naar perfectie me in de weg stond. Om ervoor te zorgen dat kinderen met zin en nieuwsgierigheid aan de slag gaan, was dat advies om eerst eens te observeren effectiever dan mijn controledrang, zo moest ik gaandeweg concluderen.
En al ging ik iedere dag bewust weer even letterlijk op mijn handen zitten, ik merkte dat ik in die blokperiodes verre van passief was. Ik was zeker niet niks aan het doen: observerend ontdekte ik hoe de een bemoedigende schouderklop nodig had en een tweede graag advies wilde. Voor dat groepje daar was het nodig dat ik hielp een denkblokkade uit de weg te ruimen. En ik merkte als ik ging rondlopen, dat er een aantal kinderen was dat bij precies dezelfde opdracht bleef hangen. Toch maar even samen aan tafel voor een extra instructie. Weer anderen kon ik beter met een blik of een half woord aansporen zelf nog eens goed te lezen. “Oowh”, hoorde ik dan, als er een nieuw inzicht daagde. Wat ik steeds meer probeerde was: aanwezig te zijn. Aandachtig te zijn. En niet te doen wat niet nodig was. De kinderen merkten het waarschijnlijk niet, maar terwijl zij lekker in vrijheid en vertrouwen aan het werk waren, lieten ze ook mij een nieuwe stap zetten in mijn vorming.
Judith Knapp is o.a. redacteur van Mensenkinderen en leesconsulent bij De Domijnen
Thema Blokperiode: Sommige stamgroepleiders vinden de blokperiode een feest van zelfwerkzaamheid, van gelegenheid tot observeren en van één-op-één leergesprekken. Voor anderen – zeker voor veel starters – is het vaak een behoorlijke uitdaging. In de blokperiode toont zich hoeveel pedagogische doordachtheid en didactische structuur goed jenaplanonderwijs nodig heeft. De blokperiode is een van de thema’s die we de komende periode regelmatig zullen laten terugkomen.
0 reacties