Mensenkinderen najaarsthema: Pedagogiek van de Hoop. Op weg naar de donkerste dagen van het jaar, in deze maatschappelijk tumultueuze tijden, houdt de Mensenkinderen-redactie zich bezig met het thema ‘hoop’. Hoop, als een onderliggend, verbindend element in de feesten van november en december. Lichtjes aan in de duisternis. Hoop is in deze serie geen passieve overgave, maar juist een actief, gemeenschapsvormend, zinzoekend bestanddeel van onze jenplanpedagogiek.
De achtertuin van mijn zoon en schoondochter is flink aangepakt. Compleet omgebouwd en verfraaid. Het ziet er geweldig uit en volgens de tuinarchitect van het hoveniersbedrijf hebben we te maken met een ‘statement voor de eeuwigheid’. Een beetje overdreven misschien, maar ik snap het. Twee jonge mannen hebben dagenlang gewerkt, gezwoegd en afgezien om van het ontwerp op papier een werkelijkheid te maken. Ze zijn trots op hun werk: het is goed gelukt en bij goed onderhoud gaat het tientallen jaren mee. Hun werk heeft iets blijvends bij de familie achtergelaten. Het heeft wat gekost, maar dan heb je ook wat.
Wij van de pedagogiek
Met mijn kleinzoon van twee jaar en drie maanden loop ik een paar weken later op zondagochtend vroeg langs de school, het gebouw waar ik jarenlang stamgroepleider ben geweest. Waar ik regelmatig heb afgezien bij tegenslagen, maar veel vaker mijn tijd, liefde en energie heb mogen steken in heel leuke aangelegenheden. Het afgelopen jaar is er een nieuw gedeelte bij de school aangebouwd waar nu vier stamgroepen hun lokaal hebben. De bouwvakkers hebben iets blijvends achtergelaten voor de komende tientallen jaren en bij goed onderhoud zou het misschien wel honderd jaar mee kunnen. Van mijn werk als schoolmeester en mentor is niets tastbaars terug te vinden. Waarschijnlijk nog wel iets in het fotoarchief of in de database waar de gegevens van het leerlingvolgsysteem en de rapportages zijn opgeslagen. Maar dan moet je er wel eerst een printje van maken om het echt vast te kunnen houden.
Nu weet ik ook wel dat het beroep van onderwijsgevende een heel ander karakter heeft dan dat van bouwvakker, tuinarchitect, beeldend kunstenaar en andere beroepen die iets tastbaars en zichtbaars achterlaten in de wereld. Wij van de pedagogiek – wij werken met mensen, met kinderen in hun ontwikkeling naar volwassenheid. Wat heeft mijn werk als stamgroepleider voor resultaat gehad? Bij een slecht resultaat of mislukking kan ik het niet afbreken en met andere materialen weer opnieuw opbouwen. De resultaten van mijn werk lopen na de eindmusical in het achtste leerjaar op twee benen de school uit. Dan ben ik ze kwijt en dan hoop ik dat het allemaal goed komt met ‘mijn’ kinderen.
Dan heb je ook wat!
Heel vaak gaat het goed, soms heel goed. Soms gaat het ook helemaal niet goed. Dan hoop ik dat de kinderen voldoende vaardigheden hebben meegenomen om weerbaarheid en veerkracht te vinden waarmee ze kunnen omgaan met de tegenslagen die het leven soms uitdeelt. De ontwikkeling van kinderen houdt niet op aan het einde van de basisschool, het leren gaat verder. Mijn wens is dat ik iets in hen heb kunnen wakker maken dat de lesstof voorbij gaat: dat ze weten hoe zij kunnen leren, hoe ze verder kunnen om zich als persoon te ontwikkelen, te groeien. Dat kost inzet en energie, maar dan heb je ook wat.
En wat heb je dan? Gelukkig verkeer ik in de situatie en in een omgeving waar ik regelmatig oud-leerlingen tegenkom en dan een gesprek met ze heb waarin ze vertellen wat hen bezighoudt, wat ze nu doen, gedaan hebben, wat er allemaal is voorgevallen en wat voor plannen ze hebben. Ook spreek ik regelmatig hun ouders. “Heleen woont nu met haar gezin in Genève en heeft een goede baan. Ze hebben het er enorm naar hun zin. Met Kerst gaan we ze opzoeken.” Het zijn echter niet alleen maar succesverhalen. Een enkele oud-leerling treft het niet en komt terecht in een hulpverleningstraject. Maar meestal komen de leuke en gezellige en waardevolle herinneringen naar boven. Dat ze met plezier terugdenken aan de stamgroep, de weeksluitingen en dat ze geleerd hebben om te spreken voor een groep, geleerd hebben om samen te werken en samen activiteiten te ondernemen.
Onverwacht bericht uit een ver verleden
Een paar maanden geleden kreeg ik geheel onverwacht een e-mail van Marjan, een oud-leerling uit mijn onderwijsjaren op de Swoaistee in Groningen. Zij was een verhaal van me op het spoor gekomen uit Mensenkinderen dat via NIVOZ verder de wereld in gebracht was. Het verhaal schreef ik in 2020 en het had daar geduldig in de digitale ruimte staan wachten, totdat Marjan het tegenkwam. Na het lezen schreef ze een bericht onder het artikel en kwamen we in contact.
Ze schreef dat ze zich de stamgroep ‘Robbenplaat’ nog goed herinnerde. Dat goed en sociaal onderwijs zo belangrijk is voor een kind. Dat ze voelt dat onze school daar echt de basis voor gevormd heeft. Dat ze alle kinderen onderwijs gunt dat zo betrokken is bij elke vorm van ontwikkeling van het kind. Dat ze inmiddels zelf lesgeeft aan kunstvakstudenten. Dat ze zelf actrice en regisseur is geworden, voor toneelgezelschappen schrijft en jong talent begeleidt. Dat samenwerken en mensen in hun kracht zetten de inzet van onze school was. En ze bedankte me “voor de muziek, de tips, het geduld, de grapjes, maar vooral dat je ons allemaal zag.”
Ik durf het zo op te schrijven – niet om mezelf in de schijnwerpers te zetten, maar omdat ik diep geroerd was dat de intenties van ons onderwijs op de Swoaistee en mijn bijdrage daaraan zo enorm goed verstaan waren door het kind dat Marjan was. Zelf weet ik het ook nog goed. Ik weet nog wie haar grote vriendinnen waren. Hoe ze samen optraden bij de weeksluiting. Lang geleden alweer, de tachtiger jaren van de vorige eeuw, 1982, 1983, 1984. Het is dan wel geen gebouw, schilderij of een gerenoveerde tuin met eeuwigheidswaarde, maar voor mij als gepensioneerd stamgroepleider toch een bevestiging. Daar deed ik het voor. Het waren jaren van inzet, van beste intenties, van hoop en vertrouwen, van moeite, maar dan heb je ook wat.
Gelukkig is er ook het heden: mijn kleinzoon haalt mij regelmatig uit mijn mijmeringen tijdens onze wandeling terug naar huis. Hij ontdekt van alles. Alles is spannend, interessant en nieuw in de ogen van een jongetje van twee jaar en drie maanden, ook de straten waar ik alweer jaren loop. Bij het bruggetje, bij de vijver, in het park onder het bladerdek. Telkens weer ontdekt hij nieuwe werelden: “Opa, wat ís dit?” Ik ben volop opa, soms met een vleugje ‘meester Remko’.
Remko Fijbes zwaaide in 2020 af als stamgroepleider, na bijna veertig jaar trouwe jenaplandienst. Soms valt hij nog in. Hij is de auteur van de Mensenkinderen-serie ‘Opslaan als: juweeltjes’, waarin hij momenten uit zijn jaren als stamgroepleider deelt.
Fotografie: bosfoto's: Nina Crebas (opdracht Geert Bors 2013), vieringfoto's: stills uit de NJPV-film 'Samen vieren'
Noot van de redactie: Wat leraren maken
Bij Remko’s verhaal moest ik denken aan een gedicht van Henry Wadsworth Longfellow, dat ik regelmatig gebruik in workshops ‘Wie schrijft, blijft (aandachtig)’, waarin ik pedagogische tact benader vanuit de aanpak van de Nederlands-Canadese pedagoog Max van Manen.
Het is niet voor niets dat Longfellow (1807-1882) behalve dichter ook leraar was. In het gedicht ‘The Arrow and the Song’ laat hij precies zien wat er ‘blijft’ van inspanningen die materieel of juist immaterieel zijn. Zowel een lied als een pijl zijn ‘objecten’ die je loslaat in de lucht. Beide kun je soms terugvinden, maar dan wel op heel eigen plekken.
Het past bij ons thema ‘Pedagogiek van de hoop’. Zoals Remko laat doorschemeren, geldt voor onderwijs dat je nooit zeker weet hoe het aankomt bij je kinderen, laat staan wat er beklijft. Het is een cadeau om daar onverhoeds iets over terug te horen, maar de hoopvolle intenties van ons werk liggen in de actieve inspanning zelf, in wat we samen voor elkaar proberen te krijgen in het dagelijks reilen en zeilen in de groep. / Geert Bors
The Arrow and the Song
I shot an arrow into the air,
It fell to earth, I knew not where;
For, so swiftly it flew, the sight
Could not follow it in its flight.
I breathed a song into the air,
It fell to earth, I knew not where;
For who has sight so keen and strong,
That it can follow the flight of song?
Long, long afterward, in an oak
I found the arrow, still unbroke;
And the song, from beginning to end,
I found again in the heart of a friend.
Uit ‘The Belfry of Bruges and Other Poems’ (1845)
0 reacties