Mensenkinderen najaarsthema: Pedagogiek van de Hoop. Op weg naar de donkerste dagen van het jaar, in deze maatschappelijk tumultueuze tijden, houdt de Mensenkinderen-redactie zich bezig met het thema ‘hoop’. Hoop, als een onderliggend, verbindend element in de feesten van november en december. Lichtjes aan in de duisternis. Hoop is in deze serie geen passieve overgave, maar juist een actief, gemeenschapsvormend, zinzoekend bestanddeel van onze jenplanpedagogiek.
November en december zijn mooie maanden om naar school te fietsen. Pas was er die novemberdonderdag, toen het net boven nul was en in de nacht wat gesneeuwd had – zo’n ochtend die je alleen op de fiets helemaal doorleven kan. Het is, als het koud is, altijd een heel gedoe om goed voorbereid op weg te gaan. Fietsverlichting opgeladen, lange fietsbroek, dikkere fietsjas, muts en helm, thermoshirt, twee paar handschoenen, hoesjes over de schoenen, reflectoren om de enkels, bidon mee en gaan.
Een aantal weken geleden werd ik gebeld door de mentor van een jongen die tot vorige zomer bij mij in de stamgroep zat en nu brugklasser is. Laten we hem maar Storm noemen. Met Storm was een warme overdracht van ons naar de middelbare school niet toereikend geweest. Een loeihete overdracht was meer gepast. Ik herinner me hoe we daar zaten: hij, zijn ouders, de zorgcoördinator van de middelbare school en ikzelf, samen om tafel. We namen gedetailleerd door wat nodig was voor een zachte landing en een goede start. Goed contact met ouders, zeker in de eerste periode en ook als het goed gaat. Duidelijke begrenzing. Controle van begrip. Hulp bij planning. We gingen goed uit elkaar. Iedereen was paraat om er het beste van te maken!
Ik zie de zon opkomen
Als ik eenmaal het donkere novemberbos uit ben, fiets ik de dijk op. Ik rij naar het zuid-westen en heb prachtig uitzicht over de Maas en over de dorpen en het platteland. Ver naar links – over de Limburgse grens, boven het diepe donker van het Duitse Reichwald – lijkt het of de wolken met een krullerige penseelzwaai naar beneden zijn uitgeveegd. Daarachter wordt het eerste felgele schijnsel van de zon zichtbaar, terwijl verder naar voren de hemel rood kleurt. Een zwart wolkendek erboven maakt het rood alleen maar intenser. Te midden van dit kosmische schouwspel mag ik hier fietsen, op weg naar mijn school.
Storm weigerde dienst! Als je hem vroeg wat stiller, wat rustiger te werken, dan zei hij gewoon “Nee.” Hij keek me niet meer aan. Wanneer ik aandrong, verduidelijkte, voorwaarden stelde, was het nog steeds “Nee”. Hij kon me zomaar onderbreken. Hij kon me uitlachen. Wanneer ik hem dan, ten einde raad, het klaslokaal uit wilde hebben, ging hij niet. Mijn duo en ik hebben behoorlijk gestoeid met Storm. En – in een ondersteunende rol – meerdere collega’s om ons heen. De stamgroep had heel wat te verduren, veel kinderen waren zelfs bang voor hem. Het frustreerde me, het vrat aan me, het maakte me boos en bedroefd tegelijk. De kentering kwam toen we een goed gesprek hadden met Storm en zijn ouders samen. Vader en moeder wilden ook dat het goed ging. Met Storm. Met zijn groepsgenoten. Met de mensen op school. Ze spraken uit dat hij zo niet verder kon gaan.
Hoewel Storm er quasi-ongeïnteresseerd bij gezeten had, bracht dat gesprek een opmerkelijke kentering teweeg. Zijn motivatie ging vooruit. Hij kon het toelaten trots te zijn op z’n werk, met name bij rekenen, wat hij goed kon. Hij groeide van complimenten en leerde zich beter te herpakken als het niet zo goed ging. Ik kon dan tegen hem zeggen: “Je hebt nu twee duidelijke waarschuwingen gehad. Ik verwacht dat je er niet doorheen praat en positief meedenkt. Als jou dat niet lukt, dan wil ik dat je niet meer in de klas blijft werken, maar ergens anders gaat zitten.” Dat accepteerde hij vaak. Wanneer dingen goed gingen, liet ik hem dat weten en ook stuurde ik dan vaak een berichtje naar huis. Hij ging met sprongen vooruit, ik kreeg weer wat losheid, meer humor en optimisme in mijn benadering van hem. En ik merkte dat hij vrolijker en meer betrokken was. Van binnen vierde ik het contrast met eerder.
Weg van de vertrouwde, kleinschalige basisschool
Ik rij verder en zie dat er een dun laagje sneeuw op de dijk is blijven liggen. Voor mij uit vliegt een vogeltje van het kaliber mees. Ik zie door het weinige licht alleen zijn silhouet en dat contrasteert prachtig met de witte sneeuw waar hij laag overheen vliegt. Ik geniet, van de vogels, van het uitzicht, de frisheid op mijn gezicht, de klare lucht. En dan bedenk ik ineens dat ik op sneeuw fiets. Misschien wel hartstikke glad! Mijn grip om mijn stuur verstrakt en mijn fietsen wordt geforceerder. Ik durf maar moeilijk langs donkere plekken te manoeuvreren. De eerstvolgende afrit moet ik hebben, maar daar is het nog even op wachten. Volhouden dus.
We waren blij met de ontwikkelingen van Storm in onze stamgroep en hoopten dat hij met alle hulp die was besproken die positieve koers kon voortzetten in de brugklas. En toen dus na een paar weken het telefoontje. Zijn mentor. Het ging niet. Precies dezelfde problematiek als bij ons stak weer de kop op. Zelfbepalend en ondermijnend gedrag. De motivatie voor het schoolwerk was weer tot onder het vriespunt gedaald. Was er nog iets, íets dat wij eerder hadden gedaan, dat zij nog konden doen? “Nee”, was deze keer mijn antwoord. We kwamen tot de conclusie dat zij alles heel mooi hadden doorgezet. Toch pakte hij het niet op. Ze kregen het niet ten positieve gedraaid.
"Was er nog iets, íets dat wij eerder hadden gedaan, dat zij nog konden doen? 'Nee', was deze keer mijn antwoord."
Het uitgangspunt had zo mooi geleken. Maar als ik eerlijk ben, heb ik altijd twijfels gehad over hoe het zou gaan als hij uit de vertrouwde, kleine basisschool zou vertrekken. Wanneer hij, beïnvloedbaar als hij is, in de onvermijdelijke anoniemere grootschaligheid van de middelbare school zijn weg moest gaan zoeken. Ik merk dat mij een soort schuldgevoel bekruipt, zoals vaker als iets niet goed blijkt te gaan. Hadden we maar… hadden we nog… Hadden we niet iets meer kunnen doen? Zijn we helder genoeg geweest in onze overdracht? Ik weet inmiddels: je doet er alles aan om het goed te laten verlopen, samen met je collega’s van het voortgezet onderwijs. Toch kun je niet alles voorkomen. Waar alles wat te beheersen lijkt ophoudt, resteert mij de hoop. De hoop dat het slaagt. De hoop dat híj slaagt.
Hoopvol handelend voorwaarts
Vorige week hadden we weer een gesprek op een middelbare school, deze keer een andere en ook over een ander kind, Lucie. Wat een heerlijk eigen kind. Lucie komt altijd nog even bij ons bureau staan om te checken of ze het goed doet. Ze geniet van de informele gesprekjes, die ze met iedereen graag voert. Geniet van tekenen, naaien, zingen. Maar kwetsbaar is ze ook. Kwetsbaar in contact en afstemming met andere kinderen, kwetsbaar in het interpreteren van opdrachten en instructies. Het werd een prachtig gesprek met ouders, orthopedagoog en zorgcoördinator van de middelbare school. Heel eerlijk en kritisch keken we naar de ondersteuningsbehoefte en wat de middelbare school hierin kon betekenen. Een goed gevoel na het gesprek. Iedereen is gebrand op een goede start. En dan voel ik weer de hoop opvlammen dat het na de zomer goed gaat.
Toch voelt het hopen nu anders. Als ik het beter navoel, was de eerste hoop misschien tegen beter weten in. Maar deze hoop is misschien meer aanvullend op wat we concreet doen met en voor Lucie. Hoopvol handelend voorwaarts, zoiets. Van alle kinderen die je school verlaten, hoop je dat ze slagen, je gúnt het ze dat ze slagen. Misschien moeten we dat bij sommige kinderen gewoon nog even volhouden.
Ik ben de dijk af, de sneeuw onderaan is gesmolten. Ik ben niet gevallen, hoewel mijn voorwiel op één moment totaal iets anders deed dan ik graag wilde. Ik fiets verder terwijl dit verhaal in mijn hoofd en mijn school in de verte steeds meer vorm krijgen.
Redacteur Kees Groos is stamgroepleider in de bovenbouw en adjunct-directeur op Jenaplankindcentrum de Peppels/de Canadas in Boxmeer.
Noot van de redactie: het actieve van hoop volgens Lea Dasberg en Kees Both
Door Kees Groos’ rijke schakeringen in het doorleven van hoop, was ik terug bij een van de gesprekken die ik met Kees Both heb mogen hebben. Hij introduceerde me tot het begrip ‘pedagogie(k) van de hoop’. In een themanummer over natuur (maart 2017), toen wij verwondering en schoonheid naast de zorgen over klimaatverandering en het uitsterven van soorten gezet hadden, vertelde hij dat hij van dergelijke kwesties soms wakker van kon liggen, maar dat het de pedagogische opdracht van een opvoeder is om te hoop uit te dragen:
“Ik denk dat het antwoord gelegen is in een pedagogie van de hoop. Lea Dasberg sprak daar al over in relatie tot de Koude Oorlog. Je moet ernaar streven kinderen een actieve hoop mee te geven, een hoop waarmee ze op hun niveau, in hun leefwereld iets kunnen doen. Lennart Vriens betoogde in 1988 in zijn proefschrift ‘Pedagogiek tussen vrees en vrede’ dat opvoeders ook een politieke verantwoordelijkheid te nemen hebben: het is aan hen om voor te leven dat het leven zin heeft en de wereld de moeite waard is. Je neemt kind én wereld serieus en ja, als opvoeder wil je toch ook in de wereld geloven?”
Lea Dasbergs rede bij haar aantreden als hoogleraar kwam wat later op mijn pad. Haar betoog droeg als ondertitel ‘Hulde aan de hoop’. Daarin vergelijkt zij de eindtijd-profetieën rond de millenniumwisseling van het jaar 1000 met het doemdenken op weg naar het jaar 2000. Er blijkt altijd genoeg aan de hand waarover je kunt somberen en wanhopen, maar de pedagoog zet een actieve stap de wereld in met hoopvolle, optimistische intenties: “[de pedagoog] moet voor zichzelf helder hebben, en dat ook kunnen overdragen, volgens welke waarden en normen het hopen op de toekomst gerechtvaardigd is. […] Er bestaat geen andere pedagogie dan de pedagogie van de hoop.” / Geert Bors
0 reacties