Mensenkinderen klassieker: op 29 januari 2025 organiseerde de NJPV in samenwerking met de Meester Baarsschool en HetKan, een studiedag over de heterogene stamgroep. De Meester Baarsschool vertelde die dag dat ze weloverwogen gekozen hebben om te werken met driejarige stamgroepen. Ze spraken over het waarom en het hoe, waar ze blij mee zijn en waar de uitdagingen liggen. Bijzondere aandacht was er voor: tijd voor voorbereiding, samenwerking met ouders, investeren in de stamgroepleiders en oog voor de groepsprocessen. In deze Mensenkinderen-klassieker uit het themanummer 'Leerling, gezel, meester' (september 2017) bespreken vier jenaplanners vanuit de theorie én hun eigen praktijkvoorbeelden hoe een goed lopende stamgroep kan veranderen in een samenwerkingsverband van 'meesters, gezellen en leerlingen'.
“Niet in iedere stamgroep krijgen de rollen van leerling, gezel en meester vorm”, stelt Hilde Venema, pal voor de zomervakantie en terugkijkend op een mooi jaar. “Je moet er niet te makkelijk vanuit gaan dat het er in elke groep zo maar is.” Veel van het randvoorwaardelijke daarvoor legt ze bij de stamgroepleider: “Er moet veiligheid in de groep zijn. Betrokkenheid. Kinderen moeten zich lekker voelen, om zich kwetsbaar op te kunnen stellen. De groep moet elkaar goed kennen en op elkaar ingespeeld zijn.”
De vraag ging over een levendig voorbeeld waarin de rolverdeling prachtig werkte en Hilde duidt daarbij meteen op de complexiteit: “De rollen zijn heel erg in beweging. Als groepsleider stel je je, paradoxaal misschien, kwetsbaar op om groepsleider te kunnen zijn. Ik ben bijvoorbeeld niet altijd de meester: ik ben weliswaar opgeleid om kinderen iets bij te brengen en ben daarin ‘meester’, maar op school ben je met veel meer bezig dan alleen vakkennis. Sommige kinderen hebben bijvoorbeeld meer ervaring met persoonlijk verlies. Ik heb mijn ouders nog, dus in die gevallen laten zij mij zien hoe je met verlies omgaat.”
Op Hildes school, de Zevensprong in Boskoop, is er een tijd gewerkt met tweejarige stamgroepen, maar de school is terug naar driejarig. Het komt de mogelijkheid om te werken met de drie rollen ten goede, meent de bovenbouw-stamgroepleider: “We hebben het teruggedraaid, omdat we vinden dat kinderen meer gelegenheid moeten hebben om samen te werken. Voor de zomer was er een presentatie van een jongen uit het achtste jaar en een meisje uit jaar 6. Die jongen – al bijna een pubervent – had nooit gedacht dat het iets zou opleveren om met een zesdejaars te werken. Maar het bleek een gouden greep: een puik werkstuk over het Muiderslot en je zag beiden voor de groep groeien. ‘Ik heb iemand iets geleerd, ik heb geleerd hoe je een werkstuk moet maken’, zei de jongen trots tijdens de evaluatie. Het meisje was ook trots, omdat ze nu veel meer kennis had gekregen over het schrijven van een werkstuk: ‘Die kan ík volgend jaar weer doorgeven.’”
Petersens ideaal
Freek Velthausz is het met Hilde eens over de mogelijkheden die de driejarige stamgroep biedt, om de rollen van leerling, gezel en meester goed te benutten. Hij gaat daarvoor naar de bron: “Peter Petersen heeft beschreven dat hij het belangrijk vindt dat je drie leeftijdsgroepen in één klas zet. Hij hamerde op die drie jaar, omdat je dan niet meer de mogelijkheid hebt om alsnog terug te vallen in het denken in leerklasjaargroepen en de ene helft instructie geeft, terwijl de andere iets anders doet. Daarin heeft hij ongelijk gekregen, want het gebeurt nog steeds: kijk bijvoorbeeld hoe rekeninstructie op veel jenaplanscholen toch in jaargroepen gegeven wordt.”
“Petersen kende iets dat op een stamgroep leek uit zijn eigen jeugd: hij zat op een kleine dorpsschool met zo weinig kinderen, dat drie of vier leeftijden bij elkaar zaten. Samen vormden ze een groep, waarbij de oudsten de jongere kinderen hielpen én waarbij er door die variantie voor ieder kind gelegenheid was om zijn eigen leerlijn met eigen uitdagingen te volgen. Ik denk ook dat meegespeeld heeft dat hij uit een groot gezin kwam.”
“Wat Petersen daarbij ook voorstond, was het waarborgen van de continuïteit in de groep. Met drie jaar in je groep, stroomt er aan het eind van het schooljaar maar één derde van de kinderen uit. Het grootste gedeelte, inclusief de middengroep die twee jaar heeft meegelopen en klaar is om de meesterrol op te pakken, blijft zitten. Dat rechtvaardigt de inzet van de groepsleider om de cultuur van de groep goed te krijgen, want die cultuur blijft. Bij een tweejarige stamgroep is dat ingewikkelder, laat staan bij een jaargroep die als geheel vertrekt en waarbij je ieder jaar opnieuw moet investeren.”
As aanbidden of vuur doorgeven
Ook Peter te Riele begint bij Petersen in zijn beschouwing op de drie rollen: “Ik ken Het kleine Jenaplan niet uit mijn hoofd, hoor. En ik haal ook veel uit andere bronnen, zoals de boeken van Kees Both en het werk van pedagogen als Korczak, Freinet en Montessori.” Toch wordt de bottomline van zijn denken sterk bepaald door Jenaplan.
“Ja, Petersen schrijft expliciet over de driejarige stamgroep en de rollen van de jongste, middelste en oudste daarin”, gaat Peter te Riele verder. “Ik hecht eraan om de bron tot me te nemen, maar ik maak daarbij meteen de kanttekening dat het honderd jaar geleden geschreven is. Er is een uitspraak die aan verschillende denkers wordt toegeschreven: traditie gaat niet om het aanbidden van de as, maar het doorgeven van het vuur. We moeten niet tot op de letter vasthouden aan wat Petersen destijds zei, maar het durven te interpreteren naar het nu, naar onze hedendaagse context.”
Precies dat maakt dat Peter zijn stamgroepleiders-in-opleiding uitnodigt in een meester-gezel-achtige setting om zich de traditie van Peter Petersen eigen te maken: “Studenten vloeken vaak op Het kleine Jenaplan. De lange zinnen, de droge taal. En toch blíjft het verplichte kost, als je Jenaplanner wil zijn. En dus laten we studenten het boek presenteren op hun eigen manier. De een komt met een powerpoint, de volgende met een mindmap. We hebben er ook een soort Cito-toets, met een knipoog, van gemaakt. Dat is een mooie manier om het toegankelijk te maken: soms moet je heel scherp formuleren en stevig terugzoeken waarom iets antwoord A en niet B is.”
Balansoefening
De driejarige stamgroep en de rollen van leerling-gezel-meester liggen in een logisch verlengde van elkaar, stelt Peter te Riele: “Dat die dynamiek met drie rollen uitstekend werkt, zie je op scholen, maar neem bijvoorbeeld ook de beschrijvingen van Jacques Vriens in Is de klas nog wel zo gelukkig?, waarin hij beschrijft hoe hij korte tijd leerkracht was op een school met maar één klas. Er ontstaat daar een gezinsmodel, met alle rollen, die steeds weer wisselen.”
“En ook succesvolle sportcoaches zie je werken met de drie rollen”, zegt Peter. “Zonder dat hij weet van zijn raakvlakken met Jenaplan, beschrijft hockeycoach Marc Lammers dat hij – wanneer hij een team van 18 leden selecteert – kiest voor zes jonge spelers, zes basisspelers en zes seniors. Zodra je die balans verstoort, geeft het problemen. Ook basketbalcoach Herman van den Belt werkt met vijf buitenlandse routiniers, vijf werkers en vijf talenten. Weer die driedeling.”
Hanneke van Veldhuisen, al 25 jaar bovenbouwstamgroepleider, lepelt de levendige voorbeelden ook zo op uit haar stamgroep op Antonius Abt: de doordraaidag, waarop de groep van volgend jaar alvast aan elkaar mag snuffelen. Het schoolkamp, waarbij de oudsten een weliswaar legendarisch enge spooktocht organiseren, maar bij iedere stap aan de jongsten vragen of het wel kan. En dan is er de groep-8-dag, aan het eind van hetjaar, waarbij de jongsten en middelsten een brief schrijven aan de vertrekkende groep. De groep 8’ers zelf schrijven dan een brief over hun eigen schoolloopbaan, waarin duidelijk wordt hoe ze telkens op de golven van leerling, gezel, meester door de jaren opgeschoven zijn.
“Dat zijn parels van brieven. ‘Lieve Amelie van bijna 4’, begint de afzwaaiende Amelie tegen haar acht jaar jongere zelf. ‘Ik weet het nog als de dag van gisteren. Je kwam de klas inlopen als een verlegen en bang meisje. Rugzak op je rug, knuffel erin en je handje vastgeklemd in die van je moeder. Toen wist je nog niet wat er allemaal zou gaan gebeuren in de 8 jaar die voor je liggen. En daarom wil ik je vier dingen vertellen, leren en voorbereiden.’ En dan begint ze te vertellen over vriendschap, over leren, over de juffen én over wat de klas voor haar zal gaan betekenen:
‘Een klas is niet zomaar een stelletje kinderen dat bij elkaar is gezet. Nee, het is een groep waar je bij hoort en waar je je veilig voelt. Iedereen gaat in de komende jaren dingen meemaken die niet fijn zijn (opa’s en oma’s die doodgaan, ouders die gaan scheiden, ruzies). Juist bij zulke gebeurtenissen is het heel fijn om ergens bij te horen en even afgeleid te worden door andere dingen te doen met je klas. Je zult merken dat je niet de enige bent die nare dingen meemaakt en daardoor hoef je je ook niet alleen te voelen. Je klas is er echt voor je als je ze nodig hebt en de kinderen zullen je helpen.’ (Uit de brief van Amelie)
De jongsten brengen mildheid
“Ik was thuis de oudste van drie”, reflecteert Hanneke na haar voorbeelden. “Vanuit die positie werd ik iemand die goed hulp kon bieden en kon zorgen, maar het heeft tot ver in mijn volwassen leven geduurd voor ik ook leerde te mogen vragen. Mijn broertje had de middenrol en ik zie aan hem ook gedragingen die daar typisch voor zijn. In het gezin is er geen ontsnappen aan je rol. In een stamgroep ga je door alle rollen heen. Dat is een ervaring die je alle kinderen gunt. Het geeft hun enorm veel inzicht, maar mij ook. Als groepsleider word je completer en dan ga je die ervaring van diversiteit, van met elkaar samenleven, uitdragen.”
Freek Velthausz: “Het is raar: op straat, thuis, in de samenleving ben je altijd met mensen van verschillende leeftijd. Alleen in het onderwijs word je gegroepeerd op je geboortedatum. Net als Hanneke zegt, is het inderdaad een groot voordeel van een driejarige stamgroep, dat je drie keer door de rol van jongste, middelste, oudste – leerling, gezel, meester – mag gaan. Er zijn verschillen tussen mensen en het is handig als je dat ook binnen school al kunt ervaren. En in een groep met meerdere leeftijden is het gemakkelijker om dat minder vanuit een competitiesfeer te doen: als iedereen even oud is, wil ík het hardste kunnen rennen. Maar dat een joch van twee jaar ouder sneller is, is best logisch. Dus dat hoeft dan niet. Daarmee wordt dat concurreren wat meer ontzenuwd en komt er meer oog voor ieders eigen kwaliteiten.”
Bovendien, zo stelt Freek, heft een stamgroep met drie jaargroepen met de gezel in het midden het dualiteitsdenken op: “Je hebt meer dan oudsten en jongsten, meer dan ‘jij hoeft nog niks te weten’ en ‘jij moet alles al weten’. Dat leidt tot polarisatie en ik denk dat onze maatschappij er last van heeft als dat zwart-witdenken gestimuleerd wordt. Drie jaar brengt de grijstonen erin. De gezelrol geeft je de ruimte om geleidelijk te groeien, te experimenteren. Om iets wel te doen of juist nog even niet. Het helpt je genuanceerd te denken over ieder individueel kind.”
Ook de jongste – de ‘leerling’ – heeft zijn rol te spelen in de balans, vult Hilde aan: “Ik ben blij dat ik de kinderen van 9, 10 jaar weer in de bovenbouw heb. Het milde in de groep wordt er weer door aangewakkerd. Een groep-6’er kan vertellen dat hij in het weekend met lego gespeeld heeft. ‘Ja, gaaf’, hoor je dan in de kring van de groten, ‘Ik heb ook nog een bak met lego staan.’ Het was eerder not done om over lego te praten. De jongsten brengen mildheid, ze doen de zorgzaamheid en openheid bij de oudsten ontwaken.”
Cement, cultuurdrager, freewheeler
Toch nog wat nadrukkelijker over die gezel. Want die geeft kleur aan de trits. Het woord riekt naar eerdere tijden. Naar de Middeleeuwse gildes, naar de ambachtelijke trots en het doorgeven van tradities. Hoe werkt die rol in de stamgroep?
Hanneke van Veldhuisen: “De gezelrol is in mijn beleving de doorlevingsrol. De gezel krijgt de ruimte om te doorleven, om te vlinderen, om nog een beetje leerling te zijn maar ook al te schurken tegen de meesters. Het is meer dan een ‘tussenjaar’. Een kind uit groep 7 schreef in haar brief: ‘Dit jaar was anders dan alle andere. We hebben het nieuwe gehad, maar we moeten nu ook leren doorzetten.’ Er valt heel wat te doorleven in de gezellenrol. Behalve de leerstof ook het sociale: na twee jaar samen, gaan je maatjes uit groep 8 weg. Het is aan jou, om met de groep 6’ers een nieuwe band te smeden, vanuit jouw rol als oudere. Daarmee zie ik dat die kinderen in de gezellenrol – die jongens en meiden van tien, elf jaar – heel erg bezig zijn met het zoeken naar verbindingen, met de ander, met hun wereld en met zichzelf. Dat is belangrijk, op weg naar het slotjaar. Nou ja, het doorleven van al die rollen is belangrijk voor je hele leven.”
Gezel is een wat ouderwets woord, vindt Hilde Venema: beginner, gevorderde, expert voldoet voor haar ook. Freek vindt het een mooie term, ook vanwege zijn historische connotaties: “Van de meester werd in de Middeleeuwen verwacht dat hij op zichzelf stond. Dat hij de maatschappelijke verwachtingen van het hebben van een eigen ‘winkel’ kon dragen en een gezin kon voeden. Een gezel is ook ‘vrijgezel’, in de zin van nog niet aan een ander verbonden. Daarin schuilt een mate van ongedwongenheid, van nog niet vastgelegd zijn, van nog mogen freewheelen. In een stamgroep heeft de gezel de ruimte om te experimenteren met het meester-worden.”
Peter te Riele ziet de gezelrol als het cement van de stamgroep: “De gezel is basis, degene die al een tijd meeloopt, maar nog niet weggaat en in die zin de cultuurdrager van de stamgroep is. Trouwens, ook in negatieve zin: als er veel gepest wordt in een stamgroep, is dat de cultuur die blijft, als de oudsten vertrekken en 2/3 van de groep blijft.” Het is dus zaak te investeren in de groepscultuur en de kinderen daar expliciet deel van te maken en verantwoordelijkheid in te geven: “Dan maakt de gezel het ‘gezelliger’, door geen dualiteit maar veelkleurigheid te brengen.”
Alle vier haasten zich erbij te zeggen dat de rollen niet per se samenvallen met de drie jaargroepen in een stamgroep. Peter te Riele: “Het is geen hiërarchie op basis van leeftijd, maar op basis van kunde, van functioneren in de groep. Een jongste kan ook meester zijn in de stamgroep, op het gebied van bijvoorbeeld een sport, een hobby of het werken met computers.” Hanneke: “Ik noem het onderscheid tussen jaargroepen eigenlijk zelden, alleen als ik bijvoorbeeld een lees- of spellingsinstructie geef. Juist het vloeibare van drie rollen maakt dat iedereen op zijn eigen manier, op zijn eigen tempo, van elkaar lerend aan de slag kan.”
Mini-college
En tenslotte, wat betekent het denken in leerling-gezel-meester voor de opstelling van de stamgroepleider? Peter te Riele heeft er een korte studie naar gedaan en vangt een boeiend mini-college aan: “Om het ontstaan van de rollen succesvol ruimte te geven, vond ik vijf voorwaarden of aandachtspunten. Allereerst gaat het om ‘erkende perifere deelname’, oftewel: er is sprake van een ‘assistentenrol’ waarvan het door iedereen erkend is dat die er is en dat die mag groeien. Een meester heeft vaak de hoofdrol, maar kan ook terugtreden en een rol opnemen als toeziend oog, terwijl hij de assistent laat oefenen.”
“Dan is er identiteitsvorming: de lerende wordt gesocialiseerd als lid van een gemeenschap – of dat nou een ambachtelijke werkplaats of een stamgroep is. Dat betekent dat er zich ook gezellen of meesters verantwoordelijk moeten voelen voor het opnemen van de leerling in de groep”, vervolgt Peter. “Ten derde zijn er informele contacten nodig om het leren te laten plaatsvinden: niet alleen de professor of de stamgroepleider is het doorgeefluik, maar ook je peers, je maatjes. Dan helpt het als je groepsgenoten net wat ouder of meer ervaren zijn.”
Een vierde aandachtspunt is dat het leerproces gestructureerd is van randactiviteit naar kernactiviteit. Peter: “Je kijkt eerst toe, ziet het proces en wat het eindstadium is. Dan leer je dus ook de bedoeling, de kwaliteitscriteria. Als je ziet hoe mooi de ‘meesters’ in je groep voorlezen, wil je dat ook. Daarin word je geleidelijk meegenomen.” En tenslotte heeft Peter als vijfde voorwaarde gevonden dat in dit leren expliciete instructie niet de dominante leervorm is: “Veel overdracht van meester tot gezel vindt plaats in de ervaring, in het doen, oefenen, proberen.”
De spelende stamgroepleider
Hilde en Hanneke herkennen een aantal van die voorwaarden uit hun eigen praktijk. Hilde: “Ja, een stamgroepleider moet veel voorwaardenscheppends doen. Bij ons doen we dat door veel in gesprek te zijn. In de kring, in vergaderingen met elkaar. Spel is een belangrijk element in mijn leiderschap om de leerlingen, gezellen en meesters elkaar te laten leren kennen. Het is ook het spel van je werk: ik speel met de groep, met de afstanden in de groep, de rollen. Je bent veel meer dan alleen leraar. Je bent nu eens de psycholoog, dan weer de bemiddelaar en soms moet je je even terugtrekken om de meesters in je stamgroep meester te laten zijn.”
Freek Velthausz sluit zich daarbij aan en keert terug bij Peter Petersen: “Je moet je afvragen: waarom heeft Petersen jouw groep ingedeeld in een driejarige stamgroep? Niet om het jou lastig te maken. Hij heeft daar een bedoeling mee. De kinderen zijn niet van de juf of de meester, maar van zichzelf. Wat je doet is ze motiveren, inspireren, verleiden om hun wereld in te stappen en te leren kennen. Maar dat moeten ze zelf doen: you can lead a horse to the water, but you cannot make it drink.”
Foto timmerende jongens: Joop Luimes
0 reacties