‘Ik houd niet van “nut” als pedagogische term. Zingeving past veel beter’

Longread: Interview met Petra Wagemaker over de waarde van spel

We kunnen ze allemaal dromen: de vier basisactiviteiten ‘gesprek, spel, werk en viering’. Maar, zo zag stamgroepleider Petra Wagemaker: met name spel komt er nogal eens bekaaid vanaf, zeker in de midden- en bovenbouw. Voorbij de kleuterjaren wordt er nog wel gespeeld bij de gym, tijdens het speelkwartier, bij de overblijf of in een kringspel als er tijd over is. “Maar daar houdt het dan ook meestal wel mee op”, schrijft Petra in haar meesterstuk, “Ook op jenaplanscholen worstelen we met tijdsdruk om het ritmisch weekplan rond te krijgen. Tijd om terug te gaan naar de basis van het spelen.”
Door Geert Bors

Wat betekent het dat juist ‘spel’ in de verdrukking raakt op school? Wat zegt het over de prioriteiten in ons onderwijs en de maatschappelijke verwachtingen die er op de school geprojecteerd worden? Al in Petersens Van didactiek naar onderwijspedagogiek schrijven de vertalers in een voetnoot dat “de vormende waarde van spel in de school sinds 1900 steeds meer erkend is” en dat de nieuwe basisschool “deze verworvenheid uit het verleden (…) steeds meer zal moeten uitbouwen”. Ze pleiten ervoor dat de waarde van spel doordringt voorbij de kleuterjaren in plaats van andersom: liever de beweging naar méér spel in de hele school, dan dat de basisschool “de prestatiedruk ten aanzien van het verstandelijke leren in de kleuterschool laat doordringen.” (Freudenthal en Van der Zanden in Petersen, 1990, originele vertaling uit 1979, p. 45).

‘Liever de beweging naar méér spel in de hele school, dan dat de basisschool de prestatiedruk ten aanzien van het verstandelijke leren in de kleuterschool laat doordringen’, stellen Freudenthal en Van der Zanden.


Over dergelijke maatschappelijke tendensen en pedagogische vraagstukken kun je met stamgroepleider Petra Wagemaker goed in gesprek: de christelijke inslag van haar school in het Zeelandse Poortvliet biedt een vanzelfsprekende ruimte om stil te staan bij de zinzoekende kwaliteit van het jenaplanonderwijs. Maar minstens evenveel waarde zit er in de praktische hands-on manieren waarop ze in haar middenbouwgroep creatief en doortastend ruimte gemaakt heeft voor spel. Concreet richtte ze zich op drie ingrepen in haar onderwijs: zo bouwde ze de dagstart helemaal om (1), onderzocht ze de mogelijkheden van het schoolplein (2) en richtte ze spelsituaties in binnen stamgroepwerk (3). Lees dit interview én Petra’s meesterstuk, en haal er inspiratie uit voor je eigen groep, je bouw of je hele team.

Je begint jouw meesterstuk met eigen jeugdherinneringen: in je vrije tijd was spel er volop, maar op school ging het niet veel verder dan het speelkwartier. Wat maakte dat jij het onderwijs in wilde?
Petra Wagemaker: “Dat is een zoektocht geweest. Als kind vond ik juf worden leuk. Maar ik heb een beperking, een vorm van polyneuropathie. HNSN, CMT type 1a om precies te zijn. Dat had ik als kind al, en hoewel het me nooit heeft weerhouden om tot spelen te komen en dingen te bereiken, wás het er wel. Dus toen ik langzaam moest gaan kiezen wat ik zou gaan worden, had ik weinig zin in de beroepen die me ‘gemakkelijk zouden passen’. ‘Ga lekker de administratie in’, was een suggestie die ik kreeg, maar ik zag mezelf niet de hele dag achter een bureau zitten. Vrijwel alles wat ik leuk vond, zoals verpleegkunde, logopedie en conservatorium, vielen af om fysieke redenen. Mijn decaan zag me worstelen en vroeg: ‘Petra, heb je ooit aan pabo gedacht?’ ‘Ja, dat is wat ik het liefste wil, maar u weet toch dat ik geen gym kan geven?’ ‘Zoals ik jou ken lijkt onderwijs je op het lijf geschreven’, antwoordde hij, ‘als ik jou was, zou ik er gaan praten’. Ik mocht direct komen en ze waren gelukkig heel enthousiast. Omdat ik gyminstructies zou kunnen geven zonder het zelf voor te hoeven doen, verdween die hobbel ook. In een van mijn laatste jaren mochten we een eigen stage regelen. Voor mij was het een gelegenheid voorbij het bekende te kijken. Ik was nog nooit op een jenaplanschool geweest. Ik kwam er binnen – op de Jenaplanschool met de Bijbel in Poortvliet waar ik nu opnieuw stamgroepleider ben – en wist: dit is het!”

Van je eigen basisschooltijd heb je vooral de projectweken onthouden, hoewel die beperkt waren tot één keer per jaar. Toen je stage ging lopen in Poortvliet bleek er altijd thematisch gewerkt te worden. Bepaalde dat jouw ‘dit is het’?
“Van mijn eigen schooltijd herinner ik me ook die ene leraar geschiedenis met zijn prachtige verhalen. En dat we in groep 3 allemaal een boontje mochten zaaien en de groei ervan volgen. Maar inderdaad, verder herinner ik me eigenlijk vooral de projectweken, waarvan ik dan ook echt álles nog weet: hoe het was om in dat levensgrote, zelfgebouwde vliegtuig te zitten in groep 4 tijdens het project ‘vervoer’. Of het lokaal dat werd omgebouwd tot een echte supermarkt in groep 5. Een jaar later was er de viering met ouderwetse klederdracht en oude spellen, toen ons dorp Sint Philipsland 500 jaar bestond. Die manier van samenwerken, van spelen, van aanpakken zag ik op de jenaplanschool terug, alleen dan het hele jaar door. Ik raakte erdoor begeesterd, om met Peter Petersen te spreken. En niet alleen dat: ik zag ook hoe het team met elkaar omging, hoe ouders betrokken waren bij het onderwijs, hoe kinderen benaderd werden.”

En daar kwam je dus zelf terecht?
“Ik kwam er terecht en ik ben er na een omzwerving ook weer teruggekomen. Na mijn pabostage kon ik er meteen gaan werken, eerst als vervanging, later als volledige baan. Na zeven jaar kreeg ik de kans om me verder te ontwikkelen als ambulant begeleider bij een regionaal expertisecentrum, met name voor cluster-4 onderwijs. Dan heb je het over kinderen met trauma’s, met psychiatrische en gedragsproblematiek. Een ambulant begeleider in mijn klas nodigde me daarvoor uit. Ik had nooit gedacht dat ik mijn school zou verlaten, maar dit was een mooie kans. Ik had me al beziggehouden met speciaal onderwijs en vond het fijn om meer te leren, meer te weten te komen. Ik ben weer gaan studeren en heb mijn master SEN gehaald en heb toen twaalf jaar als ambulant begeleider gewerkt. Ergens in mijn hart bleef ik wel verlangen om zelf weer in het onderwijs te staan. Ik zag in die tijd veel scholen, maar geen daarvan kon tippen aan wat ik bij Jenaplan gezien had. De directeur op mijn oude school zei dat ik een open sollicitatie mocht sturen. Een aantal weken later had hij een vacature en keerde ik terug op het oude nest.”

‘Wat het Jenaplan uniek maakt is die kring, die ontmoeting met elkaar, elke dag. Je bent samen één groep, je bespreekt, je luistert, je vertelt, je oefent je mening te delen.’
 

Wat zie jij als de kern van het Jenaplan?
“De essentie voor mij is het pedagogische aspect. Bij Jenaplan is gesprek het eerste van de vier basisactiviteiten. Niet voor niks. Het pedagogische sijpelt door alle projecten, door alle bezigheden heen. Het kringgesprek met de kinderen, élke dag, van leerjaar 1 tot en met 8, vind je vrijwel nergens anders. Ik probeerde het als ambulant begeleider wel eens aan te kaarten op andere scholen, maar daar vond ik zelden ingang. Ze zijn het echt niet gewend. Ik kwam her en der wel mooie pedagogiek tegen, maar wat het Jenaplan uniek maakt is die kring, die ontmoeting met elkaar, elke dag. Je bent samen één groep, je bespreekt, je luistert, je vertelt, je oefent je mening te delen. En als stamgroepleider leef je met de kinderen en geeft vanuit die grondhouding je onderwijs vorm. Het is zo belangrijk dat er in de schooldag ruimte wordt gemaakt om te luisteren naar kinderen en het kind als hele persoon te ontmoeten.”

Hoe belangrijk is het Jenaplan en de Bijbel voor jou, als dubbele identiteit van de school en van jouw stamgroepleiderschap?
“We zitten op Tholen, een overwegend gereformeerd eiland in Zeeland. Dus dat we een School met de Bijbel zijn is niet zo uniek, maar wel dat we een jenaplanschool met de Bijbel zijn, die openstaat voor kinderen van allerlei achtergronden. Dat spreekt me aan: al die kinderen die elkaar in de kring tegenkomen. Samen ontdekken we elke dag weer dat ieder van ons er mag zijn, ertoe doet – met waar je vandaan komt, met hoe je wel of niet gelooft. Met elkaar ben je een leef- en werkgemeenschap. Zo moet het zijn, ook buiten de muren van de school. We hebben elke dag een Bijbelkring, gebed, zang. Dat weten de ouders en de kinderen ook: dat is onze identiteit en daarbinnen kan ieder zijn wie hij is.”

‘Met elkaar ben je een leef- en werkgemeenschap. Zo moet het zijn, ook buiten de muren van de school.’


Bij Petersen tref je die religieuze rode draad ook aan, net zoals bij een aantal van de prominente Nederlandse doorontwikkelaars van het concept vanaf de jaren ’60.
“Ja, ik zie daar zeker verbindingen. Hoe zal ik het zeggen? Mensen zijn uniek geschapen door God. Iedereen heeft zijn eigen talenten en karakter meegekregen. Van daaruit zoekt ieder mens naar zingeving, met de struggles die we allemaal in het leven ervaren, in de keuzes die we maken die niet altijd slim zijn of goed uitpakken. Gewoon mensen die, samen met anderen en met God, het leven leven. Jezus is onvoorwaardelijke liefde voor de mens en de hele schepping. Wat vanuit die blik spreekt in het werk van Petersen is dat het om jou en jouw persoon gaat, maar evenzeer om wie je wordt in, met en door de groep. Het een kan niet zonder het ander. Je leeft met elkaar in een groter verband.”

Je begint je meesterstuk met een citaat van Petersen, waarin hij stelt dat de spelende mens vooral zichzelf speelt, ook als hij zich inleeft in een boom of een muis. Spel, en ook viering, noemt Petersen daarmee een uitingsvorm van het innerlijk van de mens. Waarom koos jij juist dit citaat? Wat lees jij erin?
“Bij spelen gaat het erom dat je een rol aanneemt. Maar in principe geef je zo’n rol weer vanuit jezelf. Wie je bent en wat er in jou leeft heeft met zo veel te maken: je omgeving, je gezin, het land en continent waar je opgroeit, wat je meemaakt en hoe je karakter zich vormt. Spel geeft oneindige mogelijkheden om te ontdekken hoe jij als persoon bent en zou kunnen zijn. Ben je verlegen, dan kun je in spel uittesten hoe het is om daar eens voorbij te stappen. Je kunt bijvoorbeeld uitproberen hoe het is om een leiderspositie in te nemen. Wat ik hoop aan te raken als ik kinderen op die manier laat spelen, is wat in het Duits ‘Begeisterung’ heet. Dat je plots in je spel ontdekt: dit raakt iets in mij. Dit is een kant van mezelf die ik meer wil laten zien. Hier wil ik naartoe.

‘Wat ik hoop aan te raken als ik kinderen op die manier laat spelen, is wat in het Duits “Begeisterung” heet. Dat je plots in je spel ontdekt: dit raakt iets in mij.’
 

Begeisterung, je noemde het woord al eerder. Het gaat dieper dan enthousiasme, het is eerder ‘geestdrift’ of ‘bezieling’.
“Ja, zo bedoel ik het. Ik heb het zelf in mijn jeugd niet altijd makkelijk gehad en in spel kon ik me verliezen. …Nee, wacht, dat is niet helemaal het goede woord. Misschien was het eerder ‘ontsnappen’, maar dan zo dat het me hielp om op een nieuwe manier grip te krijgen op de realiteit. Als je je laat meevoeren in de fantasie van spel of van een goed verhaal, kun je ontsnappen aan een harde werkelijkheid. Je kunt je wanen in een andere wereld, maar tegelijkertijd kan spel de gelegenheid bieden om te springen naar vastere grond, naar een manier van ‘zijn’ die beter bij je past, naar de weg zoals je hem graag wilt bewandelen. Ik merk dat in de stamgroep ook: als een kind bijvoorbeeld zijn opa of oma verliest, zie ik regelmatig hoe zo’n kind als vanzelf kiest om te gaan spelen of om de verdrietige gebeurtenis zelf in spelvorm te verkennen. Het is een natuurlijke manier om moeilijke dingen te doorleven en betekenisvol te maken.”

Hoe kwam je bij spel als thema voor je meesterstuk?
“Toen ik in het eerste jaar van mijn jenaplanopleiding een boekenpitch moest houden en het boek Spelen en leren op school (Dobber & Van Oers, 2018) zag liggen, wist ik: dát wil ik lezen. Het raakte iets aan waar ik al langer mee rondliep: ik had gezien op meerdere scholen waar ik gewerkt heb, ook op reguliere scholen, dat er vanaf de middenbouw amper tijd en ruimte meer vrijgemaakt wordt voor spel. Terwijl dat in het Jenaplan een van de vier basisactiviteiten is – de tweede zelfs, in het rijtje ‘gesprek, spel, werk, viering’. Ik vroeg me al jaren af waarom de aandacht voor juist die activiteit zo achteruit holde, terwijl de kinderen in je groep dan pas een jaar of acht zijn. Voor mijn pitch haalde ik veel tips voor de midden- en bovenbouw uit dat boek. En toen gingen we aan het eind van het eerste studiejaar op een stagebezoek naar Gent in België...”

Wat gebeurde daar?
“Daar, op jenaplanschool Hippo’s Hof, hadden ze iets aan de start van de dag dat ze ‘Open Onthaal’ noemen. Hippo’s Hof is een school, midden in een grote, drukke stad, waar ouders hun kinderen tot in het lokaal brengen, wat de relatie ten goede komt. Kom je dan in je schoolwoonkamer, dan is het fijn als je de dag kunt beginnen met een activiteit waardoor je even helemaal bij jezelf mag komen. Met die bedoeling hebben de stamgroepleiders het Open Onthaal georganiseerd: elk kind kan kiezen uit verschillende activiteiten. Ik zag hoe iedereen meteen geëngageerd bezig ging. Geen chaos of onrust. Er was ook niemand die op z’n stoeltje zat te wachten tot iedereen er was voor de startkring, zoals je soms op scholen ziet. Zoiets wilde ik ook voor mijn groep. Ik bedacht meteen om juist op dat startmoment allerlei vormen van spelen te introduceren, zodat de kinderen ook in de midden- en bovenbouw sowieso elke dag met spel in aanraking komen.”

Je beschrijft in je meesterstuk in totaal drie ingrepen die je gedaan hebt in je stamgroep en jullie school. Laten we beginnen bij wat jij ‘Vrij Onthaal’ bent gaan noemen. Wat is het, hoe heb je het ingericht?
“Voorheen begonnen we de schooldag met stillezen. Lezen vinden we op school belangrijk en de kinderen vinden het ook fijn, maar in de vroege ochtend zag ik – behalve kinderen die lekker met de duim in de mond gingen lezen – ook veel kinderen die moe op school kwamen en dan een kwartier zonder plezier boven hun boek hingen. Ik begon het een beetje als een sleur te ervaren. Terwijl ik in Gent helemaal geen vermoeide, maar juist enthousiaste kinderen had zien binnenkomen: ‘Juf, ik wil dit en ik heb dit gepland.’ Zoiets moest bij ons ook kunnen. Het lezen komt nu op andere momenten van de dag, zowel stillezen en in andere vormen, terwijl ik de dagstart gemodelleerd heb naar wat ik in Gent zag. Bij ons heet het ‘Vrij’ en niet ‘Open’ Onthaal, omdat bij ons de ouders er alleen op vrijdag bij zijn. Met ‘vrij’ benadruk ik het vrije kiezen dat de kinderen mogen doen.”

‘Toen de dag nog begon met stillezen, praatte ik niet met hen. Dan was het: “Ssst, gauw zitten, ga lekker lezen”. Nu komen kinderen tijdens hun spel veel vaker even naar me toe.’
 

Het klinkt alsof de dagstart die je zag bij Hippo’s Hof met zijn open, flexibele karakter best een verandering was.
“Ja, ergens was het een sprong, maar het past beter bij mijn stijl als stamgroepleider. Toen de dag nog begon met stillezen, praatte ik niet met hen. Dan was het: ‘Ssst, gauw zitten, ga lekker lezen’. Nu komen kinderen tijdens hun spel of een andere gekozen activiteit veel vaker even naar me toe. Ik zou er eigenlijk langer tijd voor willen inruimen, maar in dit ene kwartier komen we met elkaar al veel meer op een diepere laag van ontmoeting. We hebben elkaar dan echt even gezien, nog voor de dag goed en wel gestart is.”

Bepaalt een kind ’s ochtends bij binnenkomst wat het gaat doen?
“Nee, onder de individuele bewegingsruimte van het Vrij Onthaal ligt wel een bewuste structuur die ik als stamgroepleider ingericht heb. De kinderen plannen op dinsdag wat ze op woensdagochtend gaan doen. Ook houden ze zelf een kleine registratie bij, zodat ze niet altijd hetzelfde kiezen. In deze registratie zit tevens een vrije-tekst-moment verwerkt, waardoor kinderen juist door Vrij Onthaal ook meer vanuit hun eigen beleving en motivatie met vrije teksten aan de slag gaan. Dat is een leuke bijkomstigheid. Het gaat er mij om het ochtendmoment zo in te richten dat kinderen ruimte voor ontmoeting en voor het bezig gaan met heel diverse activiteiten ervaren.”

Ik hoor in jouw aanpak Petersens metafoor terug van de stamgroepleider als “vooruitziende stuurman”, die de koers voor de schooldag voorbereidt en uitzet. Hij heeft het ook over een “kapitein”, die samen met de kinderen het schip “over de oceaan van de hoop en van de onbegrensde mogelijkheden” voert. Wat merk je aan de kinderen? Ervaren ze Vrij Onthaal als ‘ruimte’?
“Ik zie nu altijd blije kinderen. Nooit hoor ik een kind klagen en dat krijg ik ook zo van hun ouders terug: ‘Mijn kind wil graag naar school, want dan is het weer Vrij Onthaal’. De ouders zelf zijn ook enthousiast, ook omdat we met Vrij Onthaal tegemoetkomen aan de eigenheid van hun kind. De ene middenbouwer heeft veel langer behoefte aan spel dan de andere; andere kinderen gebruiken het kwartiertje Vrij Onthaal liever om werk af te maken. Die ruimte mag er ook zijn. Ik merk dat kinderen, als ze echt mogen kiezen en echt zelf mogen beslissen, ook op diepere manieren naar zichzelf leren kijken: wat vind ik leuk, wat past bij mij, wat is nu voor mij belangrijk? En dan stuur ik dat ene kind natuurlijk soms net wat meer bij dan het andere: ‘Jij hebt al heel vaak dit gedaan. Zou je niet eens zin hebben in dat?’”

‘Ik merk dat kinderen, als ze echt mogen kiezen en echt zelf mogen beslissen, ook op diepere manieren naar zichzelf leren kijken.’
 

Hoe gaat de dag verder na Vrij Onthaal?
“Met een gezamenlijk kringspel en het eerste kringgesprek. Een paar kinderen kunnen ervoor kiezen om dat kringspel voor te bereiden. Dat is dan hun invulling van Vrij Onthaal en ik zie hen plezier hebben in dat mogen voorbereiden alleen al. Voor mij werkt het heel fijn: ik heb veel kinderen al even een-op-een gezien en van daaruit gaan we in de kring naar een gezamenlijke ontmoeting. Op maandag doen we geen Vrij Onthaal maar een grotere vertelkring, waarin elk kind aan bod komt. Op de andere vier dagen in de week is er in het groepsgesprek voor enkele kinderen gelegenheid om iets te zeggen over belangrijke dingen voor hen op die dag, over wat er is gebeurd, over gevoelens. Daarnaast hebben we elke dag ruimte voor actualiteiten. Naar aanleiding van het Jeugdjournaal houden telkens twee kinderen een kleine presentatie over ‘de actualiteit van de dag’. Ook is er in de kring ruimte om te zingen, voor een Bijbelverhaal en gebed, voor het bespreken van je weekplan. En daarna gaan we verder met onze cursussen – meestal eerst rekenen, gevolgd door een werkuur in de blokperiode.”

Je deed een tweede ingreep in jullie ritmische weekplan: je introduceerde betekenisvolle spelsituaties in stamgroepwerk. Dat is weer een heel andere manier van kijken naar ‘spel’.
“Klopt. In de literatuur trof ik aan hoe spel een manier is om te oefenen met de regels en de gewoontes die in verschillende ‘sociaal-culturele praktijken’ gelden. Dat klinkt ingewikkeld, maar het gezinsleven is zo’n praktijk, net als bijvoorbeeld het verkeer, de school en het beroepsleven. Gaandeweg, uitproberend, spelenderwijs leer je wat hoort in zo’n praktijk, en ook hoe je daar je eigen stem, je eigen bijdrage in kunt hebben. Dobber en Van Oers hebben het dan over ‘agency’; Velthausz en Winters noemen het ‘modelling’. Wil je kunnen deelnemen aan een concrete praktijk op een goede, betekenisvolle manier, dan vraagt dat om brede vaardigheden, zoals kritische zin, eigen keuzes maken, verantwoordelijkheid willen nemen. Door te mogen spelen kunnen kinderen alvast deelnemen aan praktijken die eigenlijk nog te complex zijn en waar ze nog niet alle kennis en vaardigheden voor hebben. Eigenlijk, zo besefte ik, is het mogen verkennen van al die praktijken een van de belangrijkste opdrachten van opvoeding en onderwijs.”

‘Door te mogen spelen kunnen kinderen alvast deelnemen aan praktijken die eigenlijk nog te complex zijn en waar ze nog niet alle kennis en vaardigheden voor hebben.’
 

Dat kreeg bijvoorbeeld vorm door ‘de rol van onderzoeker te spelen’ rond een historisch thema. Hoe ging dat?
“Historisch denken en redeneren leent zich goed voor verhalend ontwerp en voor spel. We hadden een project over de Romeinen en de Bataven. Zoiets kan heel erg ‘hoofdelijk’ blijven: een historisch kennisproject over wanneer de Romeinen en Bataven er waren, wat ze deden, hoe ze zich tot elkaar verhielden. Maar wij hebben het gekoppeld aan de viering en hebben de Bataafse Opstand uitgespeeld op het podium. De kinderen vonden het fantastisch om zich in te leven als Romein of als Bataaf. De kleding voor de Romeinen werd genaaid door mijn creatieve duopartner; voor de Bataven verknipten we jute zakken, die een jongen uit een gezin met een aardappelbedrijf mee kon nemen. Dat gaf het project een heel ander gevoel: je inleven helpt kinderen te begrijpen hoe het was. Hoe Bataven en Romeinen leefden, verschilde veel van elkaar. Op het gebied van technologie waren ze bijvoorbeeld op een heel ander punt. Toch gingen ze aan het begin van hun contact samenwerken en verwierven de Bataven een reputatie als dappere strijders in Romeinse krijgsdienst, maar later ontstond er onmin tussen beide volkeren, wat uitmondde in de Bataafse Opstand. Zo blijft een bijna tweeduizend jaar oude geschiedenis geen serie feitjes die gestold zijn in lang vervlogen tijden, maar wordt het weer iets levends – iets dat mede vormgegeven heeft aan wat Nederland geworden is.”

En dan was er nog een tweede stamgroepwerkproject met spelelementen.
“Ja, in een project over gezond eten heb ik het bestaande concept van ‘de gezonde McDrive’ aangepast en uitgebouwd met de kinderen. Verhalend ontwerp kwam daar ook aan de orde: in een aantal weken gingen we van episode naar episode. Het verhaal ging over drie kinderen die opgroeien op de biologische boerderij van hun ouders. De kinderen helpen soms mee in de boerderijwinkel, waar eigen producten verkocht worden. Alle drie de kinderen hebben andere eetvoorkeuren. Het broertje van elf jaar wil de boerderij later graag overnemen. Hij is gek op de groentes en het fruit die van het land komen. Zijn jongere zusje is van de kip, patat en appelmoes, terwijl hun grote puberzus vegetariër is en bijna alleen maar met gezonde dingen bezig is. Zo beginnen de eerste episodes, waarna mijn stamgroep ging onderzoeken wat de schijf van vijf is, wat het verschil is tussen vegetariërs en veganisten en wat vitamines en mineralen zijn.”

Ik ben nog niet helemaal bij een gezonde McDrive.
“Dat is een volgend verhalend element: in episode 4 blijkt dat vakantiegangers heel vaak het erf op komen om te vragen waar de McDrive is. Dat worden de kinderen een beetje beu en ze gaan zich afvragen: zou er ook een gezonde McDrive kunnen bestaan? Wat eet je daar dan? Kunnen wij die niet hier op de boerderij beginnen? Hoe organiseer je dat? Met die vragen gingen de middenbouwers interviews doen winkels en restaurants in de buurt. Uiteindelijk bouwden de kinderen die Gezonde McDrive in de schoolgang, inclusief praatpaal, loket, keuken en restaurant. Ouders werden met eigen advertenties en aankondigingen uitgenodigd en kinderen uit andere stamgroepen kwamen ook eten. In die weken ging voor veel kinderen Vrij Onthaal op aan menukaarten maken en zo. Er zaten zoveel elementen in en de kinderen waren superenthousiast.”

Je derde ingreep ging over de mogelijkheden om te spelen op het schoolplein, ook voor kinderen met een beperking. Dat past bij plannen die er zijn voor nieuwbouw. Om te ontdekken wat kinderen verlangen van een ideaal schoolplein, hield je een enquête in de midden- en bovenbouw. Verrassende resultaten?
“Ja, toch wel. Nu is een groot gedeelte van het plein betegeld, wat voornamelijk wordt gebruikt voor voetbal en andere sportspelen. Verderop staan klimrekken en dan hebben we het geluk dat het plein uitloopt in een bosgebied. Het verraste me dat een natuurspeelplaats als grootste wens sprak uit de enquête. Ook de kinderen die nu meestal kiezen voor voetbal op de tegels zouden liever een natuurspeelplaats hebben. Een combinatie is voor sommigen van hen ideaal, maar veel voetballers zouden toch ook heel graag hutten bouwen. Dat bosgebied van nu vinden ze wel leuk, maar er ontbreken materialen om te bouwen. Spelen in en met de natuur geeft niet alleen veel beweging en oefening in behendigheid, maar het is relationeel ook goed. Je overlegt, je speelt en bouwt samen – het komt de sociaal-emotionele ontwikkeling ten goede. Heel fijn vond ik het dat veel kinderen ook rekening houden met kinderen met beperkingen en open staan voor een ‘samenspeelplaats’. Dan kun je bijvoorbeeld denken aan een speelhuisje met een bredere ingang, zodat een kind in een rolstoel ook naar binnen kan.”

‘Het verschil tussen “spelend leren” en “lerend spelen” was een eye-opener voor me.’
 

Je maakt een mooie terzijde over ‘spelend leren’ en ‘lerend spelen’. Kun je uitleggen wat het verschil is?
“Ja, dat was voor mij een eye-opener. Ik dacht dat ik al best wat spel had in mijn groep, bijvoorbeeld met reken- en taalspelletjes. En dat dergelijke spelletjes deel waren van de basisactiviteit ‘spel’. Maar dat klopt maar ten dele. Het verschil zit ‘m in het werkwoord: bij ‘spelend leren’ is de kern ‘leren’, en bij ‘lerend spelen’ is de hoofdactiviteit juist ‘spelen’.”

Daarmee is ‘spelend leren’ geen spel?
“Nou, natuurlijk kun je in leeractiviteiten heel effectief spelelementen inbouwen en dat doen we ook. Er zijn honderden spelletjes te verzinnen om het automatiseren van de tafeltjes te oefenen of om een taalactiviteit te leren beheersen. Dat doe je dan weliswaar speels, maar het achterliggende idee is: beheersing van lesstof. Bij ‘lerend spelen’ ligt dat anders: een spel is iets dat je in vrijheid speelt, het is een activiteit die geen doel heeft buiten het spel zelf. Er is dus geen vooropgezet plan, geen opdracht van de stamgroepleider, geen af te ronden taak buiten de spelwerkelijkheid om. Het nodigt veel meer uit tot initiatief, creativiteit en overleg bij de kinderen zelf. De afspraken, de spelregels, het verloop – het ontwikkelt zich grotendeels gaandeweg. Als stamgroepleider volg je dan de kinderen en als je al ingrijpt, is dat om de ontwikkeling van het spel verder te stimuleren.”

“Maar het is dan wel school?”, zal een criticaster vragen. Mag spel er van jou zijn zonder dat het direct iets ‘oplevert’? Hoe voorkom je ‘nuttigheidsdenken’?
“Nuttigheidsdenken voorkom je door het spel te laten plaatsvinden. Ik wil er het woord ‘verwondering’ tegenover plaatsen. Daar zetten we als jenaplanners toch op in? Wil je verwondering aanwakkeren bij kinderen, dan hoort daar een bepaalde ruimte, een bepaalde vrijheid bij, die je het kind moet gunnen. Verwondering maak je niet wakker door voor te kauwen, door voor kinderen strak te bepalen wat ze moeten leren. Verwondering vind je niet zo gauw als je zegt: ‘Sla nu allemaal bladzijde 27 van je boek open’. Om tot verwondering te komen heeft een kind de tijd en de ruimte nodig om zijn eigen weg te zoeken. Jij bereidt als stamgroepleider een rijke ruimte voor waarin dat kan, je zorgt voor tijd. En dan denk ik dat datgene wat je bereikt met spel de doelen van ‘nut’ zomaar voorbij kan streven. Ik houd ook niet van ‘nut’ als pedagogische term. Zin, betekenis - dat past veel beter.”

‘Om tot verwondering te komen heeft een kind de tijd en de ruimte nodig om zijn eigen weg te zoeken. Jij bereidt als stamgroepleider een rijke ruimte voor waarin dat kan, je zorgt voor tijd. En dan denk ik dat datgene wat je bereikt met spel de doelen van “nut” zomaar voorbij kan streven.’
 

“Nut heeft het niet, maar zin wel”, zegt Herman Finkers’ karakter in De beentjes van Sint Hildegard tegen zijn schoonmoeder, als zij stelt dat de pelgrimsroute die haar man wilde gaan afleggen “toch geen nut had".
“Ja, mooie film is dat. Zo heeft spel ook zin en is het een vorm van zingeving aan het leven. Alleen al spelenderwijs te mogen leren wie je bent, wie de ander is, hoe de omgangsregels zijn en hoe we daartoe komen, is zo betekenisvol. Het geeft veel meer dan wanneer de stamgroepleider of de regels voorschrijven: ‘zo moet het’. Rutger Bregman schrijft in het artikel "Waarom onze kinderen steeds minder spelen (en wij met een burn-out thuis zitten)" dat wij als volwassenen iets van het kind-zijn in ons hebben en als grote mensen moeten spelen. Maar de huidige maatschappij lijkt ons die ruimte vaak te ontnemen. De wereld is mooier als we ons bezighouden met zingeving.”

Als ik je zo beluister, kan ik me goed voorstellen dat via spel, via verwondering, via de ruimte en tijd nemen, je sleutels vindt voor het Jenaplan als ‘zinzoekende school’, zoals het laatste van Kees Boths kwaliteitskenmerken luidt.
“Het is een uitdaging om ons als scholen in de huidige tijd staande te houden met ons gedachtegoed. De instrumenten waarmee de inspectie scholen bekijkt, richten vaak niet de aandacht op bepaalde kwaliteiten die wij proberen neer te zetten. Er wordt heus gekeken naar legitieme onderdelen en doelen van het onderwijs, maar zoiets als aandacht voor zingeving valt niet altijd te beschrijven. Hetzelfde geldt voor de intrinsieke motivatie die je probeert aan te spreken via spel. Je kunt niet altijd letterlijk beschrijven: ‘dit zijn de doelen waaraan we vandaag werken’. Zingevende doelen ontwikkelen zich door het schooljaar heen en vaak ook door de dag heen. Dergelijke activiteiten, waaronder ook spelvormen vallen, brengen een gezamenlijkheid, een verbinding teweeg.”

Moeten jenaplanscholen zich dan vooral positioneren als ‘dwars’?
“Weet ik niet. We moeten ook scholen in de huidige maatschappij zijn, die antwoorden hebben voor deze tijd. Ook wij willen voldoen aan wat men nuttig acht: je wil dat jouw kinderen kunnen lezen, schrijven, rekenen, weten hoe ze een zelfbewuste burger kunnen zijn die omkijkt naar anderen. In iedere nieuwe tijd hebben we onze weg te vinden. Toch is het belangrijk om je niet in de eisen van je tijd te verliezen, maar ook vast te houden aan de grondbeginselen van Peter Petersen en de ontwikkelaars die na hem kwamen. Van daaruit maak je het meest mooie onderwijs dat je kunt bedenken. En dan maakt het mij persoonlijk niet zoveel uit of een kind de plussommen in oktober beheerst of pas in december. We zijn allemaal anders en uniek.”

‘Stuk voor stuk zeggen ouders: “Wat gaat mijn kind graag naar school”. Dan denk ik: yes, goed bezig. Je kunt pas betekenisvol onderwijs maken, als je de kinderen meekrijgt.’
 

Het meest van dichtbij kom je die huidige maatschappij natuurlijk tegen in de ouders met wie je ieder jaar weer een pedagogisch partnerschap aan te gaan hebt. Je haalt ergens een studie aan, die stelt dat ouders sinds de jaren ’80 anderhalf keer zoveel tijd aan opvoeding besteden, wat goede kanten heeft, maar waardoor kinderen ook minder bewegingsvrijheid hebben en waardoor er ook meer prestatiedruk richting kinderen gekomen is. ‘Betutteling en prestatiedruk nemen onbevangenheid en speelsheid weg’, schrijf je.
“We krijgen heel verschillende ouders op school. Van ouders die bewust kiezen voor Jenaplan of voor de ‘school met de bijbel’, maar ook ouders die de praktische keuze voor ‘de school in de buurt’ maken. Sommigen zijn heel erg betrokken bij het Jenaplan, maar er zijn er ook die meer nadruk leggen op presteren. Ik moet eerlijk zeggen dat binnen onze projecten, ook in dit meesterstuk, alle ouders enthousiast zijn. Stuk voor stuk zeggen ze: ‘Wat gaat mijn kind graag naar school’. Ze vertellen dat hun kinderen er thuis veel over praten, ook de stillere kinderen. Dan denk ik: yes, goed bezig. Je kunt pas betekenisvol, zinvol en ook ‘nuttig’ onderwijs maken, als je de kinderen meekrijgt.”

Fotografie: alle foto's van de kinderen en de activiteiten zijn van Petra Wagemaker. De portretfoto van haar werd gemaakt door collega Petra  Eerland.
Meesterstukken-pagina: Geïnteresseerd geworden in Petra's meesterstuk? Lees het, net als andere Meesterstukken, op deze NJPV-pagina.

0 reacties

Reageer op dit artikel

Direct contact met de redactie?

Geert Bors, hoofdredacteur Mensenkinderen: mensenkinderen@njpv.nl